ECLI:NL:RBDHA:2023:12616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.18892 en NL23.18894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en indirect refoulement in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 29 juni 2023 afgewezen, omdat Duitsland verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 25 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde en een tolk aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden niet in behandeling heeft genomen. Eisers hebben aangevoerd dat zij vrezen voor indirect refoulement bij terugkeer naar Duitsland, omdat het beschermingsbeleid voor Jezidi-vluchtelingen in Nederland soepeler zou zijn dan in Duitsland. De rechtbank stelt vast dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van een reëel risico op indirect refoulement bij de vreemdeling ligt. Eisers hebben niet overtuigend aangetoond dat het beschermingsbeleid in Duitsland fundamenteel verschilt van dat in Nederland.

De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een fundamentele systeemfout in het Duitse beschermingsbeleid en dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eisers kunnen worden overgedragen aan Duitsland. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 1 augustus 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.18892
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] en [eiseres], mede namens hun minderjarige kind
[minderjarige kind]eisers,
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] en [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. M. Luijendijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat de staatssecretaris Duitsland verantwoordelijk acht voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en A. Ahmed als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eisers omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van hun aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanvaard.
Indirect refoulement
5. Eisers voeren aan dat zij te vrezen hebben voor indirect refoulement bij terugkeer naar Duitsland. Het beleid ten aanzien van Jezidi-vluchtelingen uit Irak in Nederland is soepeler dan dat in Duitsland. Indien een asielzoeker concrete aanwijzingen aanvoert waaruit volgt dat zijn Dublinoverdracht vanwege een verschil in beschermingsbeleid een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM2 en artikelen 4 en 19 lid 2 van het Handvest zal opleveren, is het aan de overdragende lidstaat om deugdelijk onderzoek te doen naar de situatie in de verantwoordelijke lidstaat en iedere twijfel omtrent het risico op indirect refoulement weg te nemen. Eisers verwijzen hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022.3 De staatssecretaris heeft een dergelijk onderzoek niet gedaan. Eisers hebben aangegeven dat hun asielaanvraag in Duitsland ten onrechte is afgewezen, ondanks dat zij behoren tot een in Nederland gekwalificeerde kwetsbare minderheidsgroep. Uit de uitspraak van de Duitse rechtbank blijkt dat de uitspraak onherroepelijk is. Eisers hebben ook andere besluiten uit Duitsland overgelegd. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij niet meer documenten uit Duitsland hebben. Zij verkeren dan ook in bewijsnood. De staatssecretaris had moeten onderzoeken of het beschermingsbeleid fundamenteel verschilt omdat in ieder geval is gebleken dat de aanvragen in Duitsland zijn afgewezen en de Jezidi-vluchtelingen in Nederland als kwetsbare minderheidsgroepering zijn gekwalificeerd. Door dit niet te doen, heeft de staatssecretaris het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel geschonden.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 is het toetsingskader uiteengezet voor zaken waarin een vreemdeling betoogt dat hij bij overdracht aan een andere lidstaat indirect een reëel risico loopt op refoulement. De bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken, ligt bij de vreemdeling. Om aan de bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo, punt 91 tot en met 93.4 Naast een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat kan een vreemdeling in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat over te leggen waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar het land van herkomst. In de tweede plaats kan een vreemdeling het ontbreken van bescherming door de rechter in de verantwoordelijke lidstaat aannemelijk
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
maken door algemene informatie over te leggen waaruit volgt dat de rechterlijke procedure in de verantwoordelijke lidstaat niet effectief is.
7. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het beschermingsbeleid van Nederland ten aanzien van Jezidi-vluchtelingen uit Irak evident en fundamenteel verschilt met het beschermingsbeleid van Duitsland. Uit het Nederlandse beleid blijkt dat eisers als kwetsbare minderheidsgroep worden aangemerkt in Nederland, waarna een inhoudelijke beoordeling volgt.5 Het staat niet op voorhand dat de asielverzoeken in Nederland zullen worden toegewezen, dit vergt een inhoudelijke beoordeling, ook al is die met een verminderde bewijslast. Eisers hebben een afwijzing van de Duitse rechtbank overgelegd, maar hieruit blijkt niet duidelijk waarom het asielverzoek is afgewezen. Het is daarmee niet evident dat het Duitse beleid fundamenteel verschilt van het Nederlandse beleid. Dit terwijl de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij de vreemdeling ligt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022 benadrukt dat niet ieder restrictiever beschermingsbeleid moet worden aangemerkt als tekortkoming in de asielprocedure van de verantwoordelijke lidstaat.6 De beroepsgrond slaagt niet. Er is geen sprake van schending van zorgvuldigheids- of motiveringsplicht.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
8. Eisers voeren aan dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard is, omdat de rest van hun familie in Nederland woont en een verblijfsvergunning heeft. Het getuigt van een bijzondere hardheid om deze familieleden niet bij elkaar te houden. Eisers waren ook onderweg naar Nederland om daar asiel aan te vragen, maar zij waren aangehouden in Duitsland. Het was nooit hun intentie om in Duitsland asiel aan te vragen. Als zij in Nederland asiel hadden aangevraagd, dan zou deze zijn ingewilligd, net als de rest van de familieleden.
9. De rechtbank overweegt als volgt. In hetgeen eisers naar voren hebben gebracht ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich in onderhavige procedure niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding geven gebruik te maken van de bevoegdheid de asielaanvraag aan zich te trekken. Het is invoelbaar dat eisers graag bij hun familie in Nederland willen blijven, maar de staatssecretaris heeft in dit verband terecht overwogen dat de Dublinverordening de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van derdelanders regelt en dat de Dublinverordening wel beoogt waarborgen te bieden om gezinsleden die asiel hebben aangevraagd zoveel mogelijk bijeen te houden, maar dat de Dublinverordening niet bedoeld is als route waarlangs gezinshereniging kan plaatsvinden.7 Uit de Dublinverordening kan de rechtbank niet afleiden dat dit anders ligt in de door eisers geschetste situatie; zij zijn met elkaar getrouwd en hebben zelf een gezin gevormd afzonderlijk van het gezin van oorsprong van eiseres.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag op goede gronden niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers mogen worden overgedragen
5 Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 8 februari 2022, nummer WBV 2022/5, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, paragraaf 14.4.3.
7 Volgens de uitspraak van de Afdeling, van 19 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:563.
aan Duitsland. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.