ECLI:NL:RBDHA:2023:12603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 22_8125
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet en de beoordeling van evenredigheid en noodzaak

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de sluiting van zijn woning voor de duur van zes maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting volgde op de ontdekking van een handelshoeveelheid drugs in de woning van eiser, die samen met zijn drie minderjarige dochters aan de [adres] te [plaats] woonde. De burgemeester van Delft had op 13 december 2022 besloten de woning te sluiten, wat door de rechtbank werd bevestigd. Eiser stelde dat de sluiting disproportioneel was, omdat er voldoende toezicht was vanuit de reclassering en jeugdbeschermer, en dat de aangeboden vervangende woonruimte niet geschikt was voor zijn kinderen.

De rechtbank oordeelde dat de sluiting van de woning noodzakelijk was om de openbare orde te beschermen, gezien de ernst van de overtredingen en de betrokkenheid van eiser bij de drugshandel. De rechtbank concludeerde dat de sluiting evenredig was, ondanks de impact op de kinderen, omdat er vervangende woonruimte was geboden en de kinderen hun sociale leven konden voortzetten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de burgemeester terecht de woning had gesloten. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers op 11 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8125

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Hoste),
en

de burgemeester van Delft, verweerder

(gemachtigde: H. Mohamed).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Stedelink, uit Zoetermeer
(gemachtigde: E. Lichtenveldt)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de sluiting van zijn woning voor de duur van zes maanden.
1.1.
Met het bestreden besluit van 13 december 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de sluiting van de woning gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam 1]. De derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van gemachtigde, mr. [naam 2].

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker woonde samen met zijn drie minderjarige dochters aan de [adres] [nummer] te [plaats]. Op 29 maart 2022 zijn in de woning een handelshoeveelheid (hard)drugs, en meerdere daaraan te relateren goederen aangetroffen. Daarbij is onder meer cocaïne (2,2 gram), XTC (10,1 gram) en hennepgruis/toppen (83,7 gram) gevonden. Daarnaast zijn in de woning een weegschaal met daarop witte poederresten, twee munitiepatronen en een dealertelefoon aangetroffen. In de bij de woning behorende kelderbox lagen diverse goederen die worden gebruikt in hennepkwekerijen (zoals een PH meter, drie koolstoffilters en drie droognetten). Daarnaast zijn er meerdere meldingen over eiser binnengekomen, is hij meermaals gezien in het bijzijn van bij de politie in verband met betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen bekende personen, heeft hij 23 antecedenten op zijn naam, was sprake van loop naar de woning en ligt de woning in een kwetsbare wijk. Verweerder heeft daarom besloten de woning te sluiten voor de duur van zes maanden. [1] De sluiting is uiteindelijk geëffectueerd op 12 januari 2023. Eiser en zijn drie dochters hebben eerst tijdelijk intrekking genomen in de noodopvang, en daarna in een ruimere woning waar zij vandaag de dag nog steeds wonen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Volgens eiser bestond er geen noodzaak om het pand te sluiten. De reclassering en de betrokken jeugdbeschermer zorgden ervoor dat er voldoende toezicht was op de woonsituatie. Vanaf 29 maart 2022 is er geen sprake meer geweest van een aanloop naar de woning, en staat het adres niet meer bekend als een bestemming waar drugs kan worden verkregen. Dit alles maakt de sluiting van de woning disproportioneel, zodat volstaan had moeten worden met een lichtere sanctie zoals een waarschuwing. Daarnaast is de sluiting onevenredig omdat het zorgt voor instabiliteit en onzekerheid bij zijn drie minderjarige dochters. De door verweerder aangeboden vervangende woonruimte was niet geschikt. Er was nog geen plaats bij de gezinsopvang, en daarom zijn zij geplaatst in een dubbele studio van Stichting Perspectief. Daar wonen onder meer daklozen en personen met psychische problemen, en dat was problematisch voor de veiligheid van zijn kinderen. Ook vanuit financieel oogpunt was de sluiting onevenredig, omdat hij van zijn bijstandsuitkering zowel de huur van de vervangende woning, als van de gesloten woning heeft moeten betalen.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt dat de woning terecht is gesloten omdat er sprake was van een ernstig geval. [2] De woning ligt in een kwetsbare wijk, en er bestaat een loop naar de woning wat onder meer blijkt uit kortstondige contactmomenten aan de deur. Met de sluiting wordt de bekendheid met het pand als plaats waar drugs te halen valt teniet gedaan, en zodoende de loop naar het pand eruit gehaald. De sluiting voorkomt een verdere aantasting van de openbare orde en het woon- en leefklimaat, zodat de sluiting noodzakelijk kon worden geacht. Ook is de sluiting evenredig. Er is vervangende woonruimte aan eiser en zijn kinderen geboden in de gemeente Delft, zodat de kinderen hun (sociale) leven daar kunnen voortzetten en de gestarte therapie kunnen blijven volgen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat in de woning van eiser een handelshoeveelheid aan drugs is aangetroffen en dat verweerder daarom bevoegd was om sluiting van de woning te gelasten. In geschil is of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat in dat verband in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk was om het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde te beschermen. In de tweede plaats gaat de beoordeling over de vraag of de sluiting evenredig is.
Noodzaak
6. In de woning is de grens voor eigen gebruik van 0,5 harddrugs en 5,0 gram softdrugs ruimschoots overschreden. Het is daarom aannemelijk dat er sprake is van een handelshoeveelheid drugs, (mede) bestemd voor de verkoop, aflevering of verstrekking en dat de woning derhalve een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Daarnaast doen zich meerdere indicatoren voor die benadrukken dat er sprake is van een ernstig geval. [4] Er is sprake van een loop naar het pand, wat onder andere blijkt uit de veelvuldig geconstateerde korte contactmomenten aan de deur van de woning. Ook bevindt de woning zich in een kwetsbare wijk, en zijn er meerdere overlastmeldingen gedaan. Verweerder heeft de woningsluiting dan ook noodzakelijk kunnen achten om de rust in de directe omgeving van de woning te herstellen, verdere verstoringen van de openbare orde en aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen, en de woning aan de drugscircuit te onttrekken. Dat de reclassering en een jeugdbeschermer betrokken zijn en de situatie monitoren, maakt dat niet anders. Ook acht de rechtbank het tijdsverloop tussen de woningdoorzoeking en de sluiting onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de sluiting niet noodzakelijk kon worden geacht. Vanwege alle indicatoren is er sprake van een ernstig geval, en daarmee de noodzaak voor een woningsluiting van zes maanden gegeven. Verweerder heeft in beginsel dan ook niet hoeven volstaan met een lichtere sanctie.
Evenredigheid
7. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn verschillende omstandigheden van belang. Niet is gebleken van verminderde verwijtbaarheid aan de kant van eiser, of dat er met de woning een specifieke binding bestaat, waardoor een sluiting mogelijk onevenredig zou zijn. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten en dat dit kosten met zich brengt. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat eiser zowel huur moest betalen voor de vervangende woonruimtes, als voor de gesloten woning maakt de sluiting dan ook niet direct onevenredig. Bovendien heeft de derde-partij bij brief van 2 augustus 2022 eiser verzocht om de huurovereenkomst vrijwillig te ontbinden, en daarbij vermeld dat zij anders zelf tot (buitengerechtelijke) ontbinding van de huurovereenkomst zou overgaan. Het staat de derde-partij vrij dat te doen, en een woningsluiting is daarvoor niet van doorslaggevend belang. Een sluiting heeft alleen effect op de vraag hoe de huurovereenkomst juridisch gezien beëindigd kan worden. Dat een verhuurder mogelijk de huurovereenkomst ontbindt, valt dan ook niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder en hoeft in het kader van de evenredigheid daarom niet te worden meegewogen. Dat eiser de woning heeft aangehouden komt dan ook voor zijn eigen rekening en risico.
8. Van belang is dat verweerder zich zodanig heeft ingespannen, dat er voor eiser vervangende woonruimte is gevonden. [5] Eerst heeft eiser met zijn drie dochters tijdelijk in de noodopvang gewoond, waarna zij zijn verhuisd naar een ruimere driekamerwoning met twee slaapkamers. Zowel de opvang als de huidige woning bevinden zich in de gemeente Delft, zodat de kinderen hun sociale leven en therapieën daar kunnen voortzetten. Daarbij heeft een medewerker van Jeugdbescherming West in een e-mailbericht van 27 december 2022 geschreven dat zij geen zorgen had over de veiligheid van de kinderen bij hun verblijf in de noodopvang. De rechtbank acht de woningsluiting dan ook niet onevenredig.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de woning heeft kunnen sluiten.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 13b, eerste lid en onder a, van de Opiumwet.
2.Zie de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet, Delft 2022 (de Beleidsregel).
3.Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912).
4.Zie de Beleidsregel.
5.Zie voor het procesverloop de uitspraak hangende het primaire besluit van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, van 22 september 2022, (ECLI:NL:RBDHA:2022:9644). Daarin is het verzoek toegewezen omdat in het kader van de evenredigheid verweerder ten onrechte zich er niet van had verzekerd dat er voor de kinderen een geschikte opvanglocatie was gevonden. Het verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar is vervolgens afgewezen, omdat verweerder toentertijd vervangende woonruimte had gevonden.