ECLI:NL:RBDHA:2023:12584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/618436 / HA ZA 21-860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake CHF-hypotheek en de transparantie van valutarisico's

In deze zaak vorderden eisers, [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2], de vernietiging van het CHF-beding in hun Kredietovereenkomst met Achmea Bank, waarin de Zwitserse frank als rekenmunt en de Euro als betaalmunt was vastgesteld. De eisers stelden dat zij onvoldoende waren geïnformeerd over de risico's van de CHF-lening, met name het valutarisico, en dat dit hen in een ongunstige positie had gebracht. De rechtbank oordeelde dat Achmea Bank voldoende transparant was geweest over de risico's verbonden aan de CHF-lening. De informatie in de Offerte en de Bijlage was duidelijk en begrijpelijk, en de eisers waren voldoende voorgelicht over de gevolgen van koersschommelingen. De rechtbank verwierp ook het beroep op dwaling, omdat de eisers op de hoogte waren van de risico's en de kredietdocumentatie voldoende informatie bood. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van Achmea Bank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/618436 / HA ZA 21-860
Vonnis van 23 augustus 2023
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] , te [plaats] ,

2.
[eisende partij sub 2], te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. K. Rutten te Utrecht,
tegen
ACHMEA BANK N.V., te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. C.H.D.W. van den Borne-Verheijen te Arnhem.
Eisers worden hierna [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] genoemd. Gedaagde wordt hierna Achmea Bank genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 september 2021, met producties 1 tot en met 79,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 33,
  • het tussenvonnis van 9 november 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de akte overlegging producties en akte van depot van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] van 8 maart 2023, met producties 80 tot en met 91;
  • de akte overlegging nadere stukken van Achmea Bank van 8 maart 2023, met producties 34 tot en met 44.
1.2.
Op 24 mei 2023 is de mondelinge behandeling gehouden. De advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van schriftelijke spreekaantekeningen. Deze spreekaantekeningen behoren tot de processtukken. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder ter zitting is besproken en naar voren gebracht en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Deze zaak betreft een hypothecaire geldlening (deels in Euro’s, deels in Zwitserse franken), die [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] in 2007 bij Staalbankiers N.V. hebben afgesloten. De rechten en plichten van Staalbankiers N.V. uit hoofde van de hypothecaire geldlening zijn in 2017 overgenomen door Achmea Bank. Om praktische redenen zal hierna in dit vonnis telkens worden gesproken over Achmea Bank, ook waar het handelingen van haar rechtsvoorganger Staalbankers N.V. betreft.
2.2.
Met betrekking tot deze zaak staan tussen partijen, kort weergegeven, de volgende feiten en omstandigheden als onweersproken vast.
2.3.
[eisende partij sub 1] is zelfstandig ondernemer. Hij geeft als universitair geschoold management consultant opleidingen aan managers van organisaties. [eisende partij sub 2] is werkzaam als klinisch psycholoog bij een GGZ-instelling.
2.4.
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hadden in 1996 een hypothecaire geldlening voor hun toenmalige woning afgesloten bij ABN AMRO, waarbij de heer [Naam01] (hierna: ‘ [Naam01] ’), die op dat moment bij ABN Amro als bankier werkte, als contactpersoon van ABN AMRO optrad. In 2005 zijn [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] weer in contact gekomen met [Naam01] , die inmiddels als bankier bij (de rechtsvoorganger van) Achmea Bank werkte. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben onder meer met [Naam01] gesproken over de mogelijkheden voor pensioenopbouw en beleggen. Ook is in die tijd (kort) gesproken over de mogelijkheid om hun bestaande hypothecaire geldlening om te zetten naar een geldlening in Zwitserse franken (‘CHF’). Dit wilden [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] toen niet. Wel zijn [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] bij Achmea Bank gaan beleggen en liquiditeiten bij Achmea Bank gaan aanhouden.
2.5.
In 2007 wilden [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] verhuizen naar een nieuw te bouwen woning met bijbehorend perceel in [plaats] (hierna: ‘de woning’). De overwaarde van hun toenmalige koopwoning werd op dat moment ingeschat op ongeveer € 250.000. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben vervolgens met [Naam01] gesproken over de financiering van de aankoop van de woning, onder meer in mei en juli 2007.
2.6.
Vervolgens heeft Achmea Bank op 16 augustus 2007 een kredietofferte (hierna: ‘de Offerte’) aan [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] uitgebracht voor de financiering van de aankoop van de woning. De aangeboden kredietfaciliteit bestond uit twee delen en was in de Offerte als volgt omschreven:
A. Een aflossingsvrije hypothecaire
roll-overgeldlening van € 200.000 (met een looptijd van 30 jaren, tegen een driemaands Euribor rente met een opslag van 0,9%. Van deze tranche zou een bedrag van € 200.000 worden gestort in een bouwdepot, waarvan gedurende één jaar gebruik kon worden gemaakt. Het gedeelte dat op 17 september 2008 niet uit het bouwdepot was opgenomen, zou worden gebruikt voor extra aflossing op de lening.
Een aflossingsvrije hypothecaire
roll-overgeldlening voor een bedrag in Zwitserse franken als equivalent van € 600.000, tegen de dagkoers op het moment van verstrekking, eveneens met een looptijd van 30 jaren en tegen een driemaands CHF Libor rente met een opslag van 0,9%. Van de CHF-lening zou € 600.000 (niet ingewisseld in Zwitserse franken) in een bouwdepot worden gestort met een duur van een jaar. Als het bouwdepot op 17 september 2008 niet geheel was opgenomen, zou het restant worden gebruikt voor extra aflossing.
Leningdeel B wordt hierna in dit vonnis ook wel: ‘de CHF-lening’ genoemd.
2.7.
Met betrekking tot de CHF-lening is in de Offerte bepaald dat het uitstaande bedrag in Zwitserse franken op de einddatum (dus uiterlijk op 17 september 2037) tegen de dan geldende dagkoers in zijn geheel moet worden afgelost. Ook is bepaald dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] na iedere rentevastperiode het recht hebben om de CHF-lening in zijn geheel boetevrij af te lossen.
2.8.
Verder is in de Offerte bepaald dat tot zekerheid van de (terug)betaling van de beide leningdelen aan Achmea Bank een eerste recht van hypotheek wordt verleend op de woning. Daarbij is in de Offerte het volgende bepaald:
“Doordat de betalingsverplichtingen voor zover het betreft hoofdsom en rente aan valutarisico onderhevig zijn, wordt bij de financiering een hypotheekomschrijving verlangd die 20% hoger ligt dan de hypothecaire lening. Mocht de waarde van de Zwitserse Frank ten opzichte van de Euro met meer dan 20% stijgen, dan zult u aanvullende zekerheden dienen te verstrekken dan wel een gedeelte af te lossen, voor zover u niet reeds door betaling van aflossingen voldoende heeft afgelost.”
2.9.
Ook is in de Offerte opgenomen dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] een bedrag van € 250.000 uit de overwaarde van de verkoop van hun bestaande woning in een bij Achmea Bank aan te houden verpand effectendepot zullen storten, waarmee zal worden belegd (binnen een neutraal/defensief beleggingsprofiel). Het pandrecht moet een zodanige marktwaarde hebben dat de door Achmea Bank vastgestelde bevoorschottingswaarde (een door de bank vastgesteld percentage van de marktwaarde) minimaal € 175.000 bedraagt. Uit het opgebouwde kapitaal in het effectendepot moet een bedrag van € 71.000 worden aangewend voor aflossing van leningdeel A.
2.10.
Samen met de Offerte was een informatieformulier met achtergrondinformatie over een lening in Zwitserse Franken als bijlage meegestuurd (dit formulier hierna ook te noemen: ‘de Bijlage’).
2.11.
Enkele dagen na de ontvangst van de Offerte hebben [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] en [Naam01] nog een gesprek hierover gehad. Naar aanleiding van dit gesprek heeft Achmea Bank de opslag op de variabele driemaands Euribor rente in de offerte verlaagd (van 0,9% naar 0,7%). Ook zijn de afsluitprovisies op de beide leningdelen verlaagd. Deze aanpassingen zijn met pen verwerkt in de Offerte. Vervolgens hebben [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] de Offerte op 19 augustus 2007 aanvaard en ondertekend. De hiermee tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst wordt hierna ‘de Kredietovereenkomst’ genoemd.
2.12.
Achmea Bank heeft in september 2007 een Zwitserse Franken-rekening (CHF-rekening) op naam van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] geopend. Achmea Bank heeft vervolgens op 19 september 2007 een bedrag van CHF 991.560 op de CHF-rekening uitbetaald. Dit gestorte bedrag is (met aftrek van de afsluitprovisie) diezelfde dag naar een andere (euro)rekening overgeboekt.
2.13.
Van 2007 tot 2009 werden de rentebetalingen over de CHF-lening (in Zwitserse Franken) geïncasseerd vanaf de CHF-rekening. De CHF-rekening werd telkens na betaling automatisch aangezuiverd door het equivalent van het CHF-rentebedrag in Euro’s over te boeken vanaf een Eurorekening (waarop [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] Euro’s stortten). Vanaf 2009 is de CHF-rekening opgeheven en heeft Achmea Bank de rentebetalingen in Euro’s rechtstreeks vanaf de Eurorekening geïncasseerd, tegen de geldende CHF dagkoers. Bij iedere incassering werd op het dagafschrift de CHF koers vermeld.
2.14.
Medio 2008 hebben [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] een termijndeposito van € 70.000 bij Achmea Bank geopend.
2.15.
Eind 2008 is de koers van de Zwitserse Frank – mede als gevolg van de kredietcrisis en maatregelen van de Europese Centrale Bank (ECB) – sterk gestegen ten opzichte van de Euro, waardoor ook het equivalent in Euro’s van de uitstaande schuld uit de CHF-lening is gestegen. Achmea Bank heeft [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hierover bij brief van 6 november 2008 geïnformeerd. Achmea Bank heeft [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] in de brief ook gewezen op de overeengekomen mogelijkheid om de CHF-lening kosteloos om te zetten in een lening in Euro’s, met daarbij wel de waarschuwing dat de schuld uitgedrukt in Euro’s na omzetting mogelijk hoger kan zijn dan de oorspronkelijke geldlening uitgedrukt in Euro’s. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben geen gebruik gemaakt van deze omzettingsmogelijkheid.
2.16.
Na verkoop van hun oude woning hebben [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] in maart 2009 hun nieuwe woning betrokken. Uit de verkoop van de oude woning is een overwaarde van € 315.000 vrijgekomen.
2.17.
Tussen 2008 en 2011 is de waarde van de Zwitserse Frank verder gestegen ten opzichte van de Euro. Omdat het koersverschil begin 2011 met meer dan 20% was opgelopen, heeft Achmea Bank – na een daartoe strekkend verzoek en een bespreking tussen partijen – bij brief van 29 maart 2011 aan [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] bevestigd dat een termijndeposito geopend zou worden voor een bedrag van € 50.000, waarmee zou worden voldaan aan de verplichting van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] om 7,5 % extra zekerheid (van de oorspronkelijke hoofdsom van de CHF-lening) te stellen voor het opgelopen koersverschil.
2.18.
Op 5 april 2011 heeft Achmea Bank een beleggingsportefeuille geopend waarin [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] een bedrag van € 250.000 hebben gestort dat volgens een vooraf vastgesteld beleggingsprofiel defensief zou worden belegd (deze beleggingsportefeuille hier ook te noemen: ‘de Beleggingsportefeuille’).
2.19.
Tussen 2011 en 2013 is de koers van de Zwitserse Frank ten opzichte van de Euro verder gestegen. Naar aanleiding van deze verdere koersstijging heeft Achmea Bank nieuwe verzoeken aan [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] gedaan om aanvullende zekerheid te stellen. Van hun kant hebben [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] Achmea Bank bij brief van 14 april 2012 aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade als gevolg van de CHF-lening, omdat Achmea Bank – zo stellen [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] in de brief – hen bij het aangaan van de lening niet heeft gewezen op de (combinatie van) bijzondere risico’s waaraan zij zouden kunnen worden blootgesteld.
Achmea Bank heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.20.
Op 21 augustus 2013 hebben Achmea Bank (in de persoon van [Naam01] en de heer [Naam02] , toenmalig senior krediet specialist, hierna: ‘ [Naam02] ’) en [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] met elkaar gesproken. Naar aanleiding van dit gesprek heeft [Naam02] in een e-mail van 15 oktober 2013 onder meer het volgende aan [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] bericht:
“Zoals vandaag telefonisch gecommuniceerd is de bank niet bereid om jullie schadeloos te stellen voor het geleden valutaresultaat in verband met de waardestijging van de CHF-hypotheek.
(…)
Uit de bij ons beschikbare documentatie blijkt dat jullie zijn blootgesteld aan verschillende risico’s. Deze risico’s kunnen opzichzelfstaand best aanvaardbaar zijn echter in jullie positie signaleren wij een stapeling van risico’s waarvan de impact buiten jullie cirkel van invloed ligt doordat deze onderhevig zijn aan macro-economische marktontwikkelingen, ik denk dan bijvoorbeeld aan:
Renterisico (het risico van stijgende rente en stijgende maandlasten)
Valutarisico (het risico dat de lening uitgedrukt in Euro’s meer waard wordt door een verdere appreciatie van de CHF ten opzichte van de Euro).
Beleggings- en onderpandsrisico (het risico dat de in onderpand afgegeven beleggingen en jullie woonhuis in waarde[de rechtbank begrijpt: dalen]
.
Inkomensrisico (het risico dat de financieringslasten niet meer draagbaar zijn door een inkomensterugval door bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid, overlijden of werkeloosheid). Niet macro-economisch
Hoe bovenstaande risico’s in onderlinge verhouding staan is lastig in kaart te brengen. Zoals besproken zien wij wel mogelijkheden om deze risico’s in te perken danwel geheel af te dekken.
(…)
Graag gaan wij op korte termijn met jullie het gesprek aan om bovengenoemde risico’s en opties met elkaar te bespreken. (…)”
2.21.
Op 21 november 2013 hebben [Naam02] en [Naam01] (namens Achmea Bank) en [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] een vervolggesprek gehad. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben op 23 december 2013 een door hen opgesteld gespreksverslag aan Achmea Bank gestuurd. In dit verslag staat onder meer:
“ [Naam02][ [Naam02] , rechtbank]
geeft aan dat met de kennis van nu Staalbankiers ons de huidige portefeuille niet geadviseerd zou hebben. (…) In ons dossier is sprake van een stapeling van risico’. De “combinatie hiervan kan een giftige cocktail” worden.”
[Naam01] heeft bij brief van 22 januari 2014 op het gespreksverslag gereageerd. Hierin schrijft [Naam01] onder meer, in reactie op de bovenstaande passage, dat wat [Naam02] stelt met de kennis van nu is, en dat Achmea Bank op het moment van adviseren volledig achter haar advies stond.
2.22.
Tussen 2014 en 2021 hebben partijen – zelf of via hun advocaten – verder met elkaar gecorrespondeerd over de door [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] gestelde (en door Achmea Bank betwiste) aansprakelijkheid van Achmea Bank voor de geleden schade uit de CHF-lening en een eventuele omzetting van de CHF-lening in een geldlening in Euro’s. Die correspondentie heeft niet tot overeenstemming tussen partijen geleid. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben bij brief van hun advocaat van 12 februari 2021 een beroep gedaan op vernietiging van de Kredietovereenkomst op grond van dwaling wegens onvoldoende voorlichting over de (combinatie van) risico’s (artikel 6:228 lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook hebben zij Achmea Bank (nogmaals) aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade als gevolg van het afsluiten van de CHF-lening. Achmea Bank heeft bij brief van haar advocaat van 11 mei 2021 (nogmaals) aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.23.
De koers van de Zwitserse Frank is tot aan september 2021 (in vergelijking tot 2013) verder gestegen ten opzichte van de Euro, onder andere omdat de Zwitserse Nationale Bank (SNB) in 2015 de wisselkoers (die tot dan toe op een niveau van 1,20 in stand werd gehouden) vrijgaf. Waar de koers van de Zwitserse Frank ten tijde van het aangaan van de Kredietovereenkomst 1,6526 EUR/CHF was, was die koers per 6 september 2021 gestegen naar 1,0974 EUR/CHF, zodat de uitstaande schuld uit de CHF-lening op die datum (uitgedrukt in Euro’s) meer dan € 939.120 is (in plaats van € 600.000 bij sluiten van de Kredietovereenkomst).
2.24.
Gelijktijdig is de CHF Libor rente (per 1 januari 2022 vervangen door SARON) gedaald van 2,111 (in 2007) naar – 0,768 (in 2021), zodat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] op dat moment, met de overeengekomen opslag, nog 0,132% rente over de CHF-lening waren verschuldigd. De CHF Libor rente (driemaands) is tussen medio 2007 en medio 2021 voortdurend lager geweest dan de Euribor rente (driemaands); gemiddeld was het verschil 0,751.
2.25.
De door [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] bij Achmea Bank aangehouden Beleggingsportefeuille (waarin € 250.000 was gestort) heeft tussen 1 januari 2012 en 31 maart 2017 een gemiddeld bruto resultaat gemaakt van ongeveer 5%. Op 31 maart 2017 is de Beleggingsportefeuille overgedragen aan Van Lanschot bank. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben het beleggingsresultaat op bij Van Lanschot Bank op een spaarrekening gezet.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] vorderen – samengevat –voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair:
i. de vernietiging van het CHF-beding (op grond waarvan de Zwitserse Frank de rekenmunt en de Euro de betaalmunt is) zoals opgenomen in de Kredietovereenkomst;
ii. de verklaring voor recht verklaart dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] aan Achmea Bank niet meer verschuldigd zijn dan zij bij het aangaan van de Kredietvereenkomst waren, dat wil zeggen € 800.000 (€ 200.000 uit tranche A en € 600.000 uit tranche B);
Subsidiair:
iii. de verklaring voor recht dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] de Overeenkomst per 12 februari 2021, althans per datum van dit vonnis hebben vernietigd op grond van dwaling;
Meer subsidiair:
iv. de verklaring voor recht dat Achmea Bank jegens [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende contractuele zorgplicht, althans dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door haar precontractuele zorgplicht te schenden en de verklaring voor recht dat Achmea Bank onrechtmatig jegens [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] heeft gehandeld door haar wettelijke verplichtingen uit de artikelen 4:23 en 4:20 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) te schenden en [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] te misleiden;
v. de veroordeling van Achmea Bank tot betaling aan [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] van een bedrag van € 389.120 minus het minimale rentevoordeel dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben genoten, althans het exacte verschil tussen € 550.000 en de tegenwaarde van € 600.000 in Zwitserse Franken, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2017,
vi. dan wel het bevel aan Achmea Bank dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] de CHF-lening zonder bijkomende kosten kunnen omzetten in een hypothecaire geldlening van in totaal € 800.000 (bestaande uit tranche A van € 200.000 en tranche B van € 600.000);
dit alles (
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair) met veroordeling van Achmea Bank tot betaling aan [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] van een bedrag van € 3.720,60 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente bij niet tijdige betaling.
3.2.
Achmea Bank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

vernietiging CHF-beding wegens oneerlijk karakter?

4.1.
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] stellen dat de Kredietovereenkomst (meer specifiek: de CHF-lening) een CHF-beding bevat, op grond waarvan de Zwitserse frank de rekenmunt is en de Euro de betaalmunt, waardoor het niet aan een bovengrens gebonden valutarisico bij
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] komt te liggen. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] doen een beroep op vernietiging van het CHF-beding op grond van artikel 6:233 onder a BW, omdat volgens hen sprake is van een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen (hierna: ‘de Richtlijn) [1] . Achmea Bank betwist dat sprake is van een oneerlijk beding.
4.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit geschilpunt het volgende voorop. De bepalingen van de Richtlijn zijn na de inwerkingtreding daarvan in Nederland onder andere geïmplementeerd in de regeling rondom algemene voorwaarden, die is opgenomen in Boek 6, Titel 5, Afdeling 3 BW. Deze regeling bevat onder andere bepalingen over de geoorloofdheid van algemene voorwaarden en de mogelijkheid tot vernietiging daarvan (artikelen 6:233 BW e.v.). Daarbij is ook bepaald dat bedingen die de kern van de prestaties aangeven, geen deel zijn van de algemene voorwaarden, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd (artikel 6:231 sub a BW). Het is vaste rechtspraak dat de regeling rondom algemene voorwaarden uit het BW zo veel mogelijk in overeenstemming met de (achterliggende) Richtlijn worden uitgelegd. Het debat tussen partijen concentreert zich in dit geval op de inhoud en uitleg van de Richtlijn (in verhouding tot de CHF-lening), met name de artikelen 3 en 4 van de Richtlijn en de uitleg daarvan door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: ‘HvJ EU’). De rechtbank zal zich hierna, net als partijen, op die discussie richten.
4.3.
De bepalingen van de Richtlijn houden, voor zover van belang, het volgende in:
Artikel 3
1. Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.
(…)
Artikel 4
1. Onverminderd artikel 7 worden voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft.
2. De beoordeling van het oneerlijke karakter van bedingen heeft geen betrekking op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.”
Artikel 5
In het geval van overeenkomsten waarvan alle of bepaalde aan de consument voorgestelde bedingen schriftelijk zijn opgesteld, moeten deze bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie.(…)”
4.4.
Uit artikel 4 lid 2 van de Richtlijn volgt dat zogenoemde ‘kernbedingen’ niet zijn onderworpen aan de oneerlijkheidstoets, mits zij duidelijk en begrijpelijk zijn. De rechtbank ziet zich daarom als eerste voor de vraag gesteld of het beding dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] in deze procedure aanvechten een kernbeding is in de zin van artikel 4 lid 2.
4.5.
Onder het begrip ‘eigenlijke voorwerp van de overeenkomst’ in artikel 4 lid 2 van de Richtlijn vallen volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU die bedingen die de kern van de prestaties van de overeenkomst bepalen en als dusdanig de overeenkomst kenmerken. Uit de rechtspraak van het HvJ EU volgt eveneens dat de wezenlijke prestaties bij een leningsovereenkomst betrekking hebben op een geldbedrag dat moet worden bepaald aan de hand van de vastgelegde valuta van de betaling en de terugbetaling. De bepaling die inhoudt dat een krediet in dezelfde vreemde valuta moet worden terugbetaald als de valuta waarin de lening is aangegaan, vormt dan ook een wezenlijk onderdeel van de leningsovereenkomst. [2]
4.6.
Uit de inhoud van de Kredietovereenkomst en de uitvoering daarvan volgt dat
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] (als consumenten) hier een overeenkomst van geldlening hebben gesloten met Achmea Bank (als professionele kredietverstrekker), waarbij:
i. Achmea Bank een bedrag in een vreemde valuta (Zwitserse franken) als equivalent van € 600.000, tegen de dagkoers op het moment van verstrekking, aan [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] ter lening heeft verstrekt (Kredietovereenkomst, pagina 3). Dit bedrag in Zwitserse franken (CHF 991.560) is op 19 september 2007 ook op de CHF-rekening op naam van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] gestort;
ii. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] over dit bedrag rente in Zwitserse franken moeten betalen, die door debitering van een CHF-rekening zou worden geïncasseerd (Kredietovereenkomst, pagina 4). Van 2007 tot 2009 is dit ook feitelijk gebeurd: rentebetalingen zijn in Zwitserse franken van de CHF-rekening geïncasseerd en de CHF-rekening werd daarna direct aangezuiverd door het equivalent van het CHF-bedrag in Euro’s over te boeken vanaf een Eurorekening;
iii. Ten slotte blijkt uit de Kredietovereenkomst dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] het uiteindelijk bedrag van de lening op de einddatum in Zwitserse franken zullen moeten aflossen, tegen de dan geldende dagkoers (Kredietovereenkomst, pagina 5).
4.7.
Er is hiermee dus sprake van een lening in Zwitserse franken die op de einddatum ook in Zwitserse franken moet worden terugbetaald. Dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hun inkomen in Euro’s genieten en feitelijk Euro’s aanwenden om – na omrekening in CHF, tegen de actuele dagkoers – aan hun betalingsverplichtingen jegens Achmea Bank te voldoen, maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat Achmea Bank vanaf 1 januari 2009 de CHF-rekening heeft opgeheven en de rente rechtstreeks vanaf de Eurorekening is gaan incasseren (als equivalent van het verschuldigde bedrag in Zwitserse franken), doet aan deze uitleg van de overeenkomst niet af.
4.8.
De bedingen in de Kredietovereenkomst die bepalen dat de rente en de uitstaande hoofdsom in Zwitserse franken moeten worden afgelost, brengen voor [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] een valutarisico met zich, omdat zij bij een stijgende koers van de Zwitserse frank (uitgedrukt in Euro’s) feitelijk met stijgende rentelasten te maken kunnen krijgen en mogelijk ook een veel hoger bedrag (in Euro’s) dan € 600.000 moeten aanwenden om de lening weer af te lossen. Duidelijk is dan ook dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] met hun vordering tot vernietiging van ‘het CHF-beding’, de bedingen willen vernietigen die bepalen dat de rente en de aflossing in Zwitserse franken (tegen de geldende dagkoers) moet worden voldaan. Dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] zich op die bedingen richten, volgt ook uit hun stelling dat zij na vernietiging van het CHF-beding niet meer verschuldigd zijn dan € 800.000 (€ 200.000 voor tranche A en € 600.000 voor tranche B).
4.9.
Zoals uit het voorgaande blijkt, gaat het hier om bedingen die bepalen dat de hoofdsom en de rente van de geldlening in dezelfde valuta moeten worden terugbetaald als de valuta waarin de lening is verstrekt (namelijk Zwitserse franken). Uit de rechtspraak van het HvJ EU, die de rechtbank hiervoor onder 4.5 heeft aangehaald, volgt dat die bedingen een wezenlijk onderdeel van de leningsovereenkomst zijn. Die bedingen zijn dus als kernbedingen in de zin van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn aan te merken.
4.10.
Zoals ook al is overwogen, volgt uit artikel 4 lid 2 van de Richtlijn dat kernbedingen niet zijn onderworpen aan de oneerlijkheidstoets, mits zij voldoen aan het transparantievereiste. De rechtbank ziet zich daarmee voor de vraag gesteld of in dit geval, ten aanzien van de bestreden bedingen, aan dit transparantievereiste is voldaan.
4.11.
Voor de beantwoording van deze vraag is relevant wat het HvJ EU in zijn arrest van 10 juni 2021 inzake een geschil tussen verschillende consumenten en BNP Paribas (hierna ook te noemen: ‘het BNP Paribas-arrest’) heeft overwogen met betrekking tot de invulling van het transparantievereiste bij kredietovereenkomsten in vreemde valuta die een wisselrisico bij de kredietnemer / consument leggen. [3] Het HvJ EU heeft hierover in het BNP Paribas arrest het volgende overwogen:
“69 Met betrekking tot in vreemde valuta luidende leenovereenkomsten als in de hoofdgedingen moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat alle informatie die de verkoper verstrekt om de consument in te lichten over de werking van het mechanisme voor het omwisselen van valuta en het daaraan verbonden risico, relevant is voor die beoordeling. Van bijzonder belang zijn de toelichtingen over de risico’s die de kredietnemer loopt ingeval het wettig betaalmiddel van de lidstaat waar de kredietnemer is gevestigd aanzienlijk in waarde daalt en ingeval de buitenlandse rentevoet stijgt.
70 Zoals het Europees Comité voor systeemrisico’s heeft benadrukt (…) moeten financiële instellingen kredietnemers voldoende informatie verschaffen die hen in staat stelt goed geïnformeerde en prudente beslissingen te nemen en die ten minste het effect op periodieke betalingen omvat van een scherpe waardevermindering van het wettig betaalmiddel van de lidstaat waar een kredietnemer is gevestigd, en van een toename van de buitenlandse rentevoet (…).
71 Het Hof heeft in het bijzonder opgemerkt dat de kredietnemer duidelijk moet worden geïnformeerd over het feit dat hij zich met de ondertekening van een in vreemde valuta luidende kredietovereenkomst blootstelt aan een wisselkoersrisico dat mogelijkerwijs economisch gezien een zware last kan worden ingeval de valuta waarin hij zijn inkomsten ontvangt in waarde daalt. Voorts moet de verkoper uitleg geven over de mogelijke wisselkoersschommelingen en de risico’s die inherent zijn aan het aangaan van een dergelijke overeenkomst (…).
72 Hieruit volgt dat slechts aan het transparantievereiste wordt voldaan indien de door de verkoper verstrekte informatie een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument niet alleen in staat stelt om te begrijpen dat de wijzigingen in de tussen de rekenmunt en de betaalmunt geldende wisselkoers, afhankelijk van de schommelingen ervan, negatieve gevolgen kunnen hebben voor zijn financiële verplichtingen, maar ook om bij het aangaan van een lening in vreemde valuta te begrijpen aan welk reëel risico hij gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst is blootgesteld ingeval de munt waarin hij zijn inkomsten ontvangt aanzienlijk daalt ten opzichte van de rekenmunt.
73 In dit verband is het van belang erop te wijzen dat becijferde simulaties, zoals die welke zijn opgenomen in sommige kredietaanbiedingen in de hoofdgedingen, nuttige informatie kunnen vormen indien zij zijn gebaseerd op voldoende en juiste gegevens, en indien zij objectieve beoordelingen bevatten die op duidelijke en begrijpelijke wijze aan de consument worden meegedeeld. Alleen onder die voorwaarden kunnen becijferde simulaties de verkoper in staat stellen de aandacht van deze consument te vestigen op het risico van — mogelijk aanzienlijke — negatieve economische gevolgen van de betrokken contractuele bedingen. Zoals alle andere informatie die de verkoper verschaft over de omvang van de door de consument aangegane verbintenis moet de becijferde simulatie deze consument helpen begrijpen wat de werkelijke omvang is van het risico dat er zich op lange termijn wisselkoersschommelingen voordoen, en dus van de risico’s die inherent zijn aan het sluiten van een in vreemde valuta luidende kredietovereenkomst.
74 In het kader van een leenovereenkomst in vreemde valuta die de consument blootstelt aan een wisselkoersrisico kan dus niet worden voldaan aan het transparantievereiste door deze consument informatie te verstrekken — ook al is deze uitgebreid — indien die informatie is gebaseerd op de veronderstelling dat de tussen de rekenmunt en de betaalmunt geldende wisselkoers tijdens de hele looptijd van die overeenkomst stabiel zal blijven. Dit is met name het geval wanneer de verkoper de consument niet heeft gewaarschuwd voor de weerslag die de economische context kan hebben op de wisselkoersschommelingen, zodat de consument niet in staat is gesteld concreet te begrijpen welke mogelijk ernstige gevolgen het aangaan van een in vreemde valuta luidende lening voor zijn financiële situatie kan hebben.
(…)
78 Gelet op een en ander moet op de vierde en de vijfde vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat in geval van een in een vreemde valuta luidende leenovereenkomst is voldaan aan het vereiste van transparantie van de bedingen in die overeenkomst waarin wordt bepaald dat de vreemde valuta de rekenmunt en de euro de betaalmunt is en waardoor het wisselkoersrisico bij de kredietnemer komt te liggen, wanneer de verkoper de consument toereikende en juiste informatie heeft verstrekt die een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument in staat stelt te begrijpen hoe het financiële mechanisme in kwestie concreet werkt en aldus het risico van — mogelijk aanzienlijke — negatieve economische gevolgen van die bedingen voor zijn financiële verplichtingen tijdens de hele looptijd van die overeenkomst in te schatten.”
4.12.
In dit geval staat vast dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] vóór het aangaan van de Kredietovereenkomst de schriftelijke Offerte hebben ontvangen, samen met de Bijlage, die ging over CHF-leningen. Deze stukken bevatten, voor zover van belang, de volgende informatie.
4.12.1.
Allereerst staat in de Offerte dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] over de CHF-lening een (naar keuze, 3, 6 of 12 maands) CHF Libor rente zullen betalen. Hierbij staat in de offerte (in dikgedrukte letters) de volgende waarschuwing:
Let op:
U loopt het risico dat u ondanks het gunstige CHF LIBOR-rentetarief, als gevolg van
koersschommelingen van de Zwitserse Frank ten opzichte van de Euro, per saldo
ongunstiger uit zou kunnen zijn dan in het geval de lening verstrekt zou zijn in Euro’s,
gecombineerd met het Euribor-rentetarief.
Lees de bijlage “Achtergrondinformatie Staalbankiers Hypothecaire lening in Zwitserse
Franken” bij deze offerte. Door ondertekening van deze offerte verklaart u dit risico te
begrijpen en te aanvaarden.
4.12.2.
Ook staat in de Offerte dat het uitstaande bedrag op de einddatum in Zwitserse franken moet worden afgelost, tegen de dan geldende dagkoers. Hierbij staat de volgende waarschuwing (in dikgedrukte letters)
Let op:
U loopt het risico dat u bij aflossing (op de einddatum of bij tussentijdse aflossing van de
lening) meer Euro’s dient aan te wenden voor de aflossing van de lening dan nodig waren
bij aanvang van de lening.
Lees de bijlage “Achtergrondinformatie Staalbankiers Hypothecaire lening in Zwitserse
Franken” bij deze offerte. Door ondertekening van deze offerte verklaart u dit risico te
begrijpen en te aanvaarden.
4.12.3.
In de Bijlage met achtergrondinformatie, waarnaar de dikgedrukte waarschuwingen in de offerte verwijzen, is onder meer het volgende opgenomen over de risico’s van de CHF-lening:
“Deze achtergrondinformatie bij de Staalbankiers hypothecaire lening in Zwitserse Franken
(“CHF hypotheek”) heeft tot doel u op hoofdlijnen een beeld te geven van de CHF hypotheek. De informatie is echter niet op uw persoonlijke situatie toegesneden en geeft u ook geen uitputtende beschrijving van de voor u geldende rechten en plichten.
(…)
Wat zijn de financiële risico’s van de CHF hypotheek?
Zoals eerder vermeld is het rentetarief telkens vastgesteld als CHF LIBOR (…) met een opslag, waarbij gekozen kan worden voor 1 maands, 3 maands, 6 maands of 12 maands CHF LIBOR. Dit betekent dat het verschuldigde bedrag aan hypotheekrente omgerekend in Euro’s per betalingstermijn kan variëren. Deze wijziging in het verschuldigde rentebedrag wordt veroorzaakt door het koersverschil van de Zwitserse Frank ten opzichte van de Euro.
De hoofdsom van de CHF hypotheek wordt in Zwitserse Franken opgenomen. De gehele of
gedeeltelijke, al dan niet tussentijdse, terugbetaling van de hoofdsom van de CHF hypotheek is derhalve afhankelijk van de koersontwikkeling van de Zwitserse Frank ten opzichte van de Euro. Dit brengt met zich mee dat de hoogte van de verschuldigde hoofdsom in Zwitserse Franken, voor zover deze wordt omgerekend in Euro’s, fluctueert gedurende de looptijd van de hypothecaire lening. De hoogte van het uiteindelijk verschuldigde bedrag van de hoofdsom omgerekend in Euro’s wordt op dezelfde wijze door het koersverloop van de Zwitserse Franken bepaald.
Bij een CHF hypotheek gaat u een schuld aan in Zwitserse Franken, waarover u ook rente betaalt in Zwitserse Franken. In feite gaat u een speculatieve valutapositie in Zwitserse Franken aan (…).
Bij een waardevermeerdering van de Zwitserse Frank ten opzichte van de Euro, kan de toename van deze schuld hoger zijn dan het behaalde rentevoordeel. Uitgaande van een historische koersontwikkeling van de Zwitserse Frank ten opzichte van de Euro (of Nederlandse Gulden in de periode voorafgaande aan de introductie van de Euro), kan het voorkomen dat in enig jaar de toename van de schuld binnen 1 jaar tijd 10% bedraagt. Bovendien is dit verlies alsmede de rente over deze toegenomen schuld fiscaal niet aftrekbaar in Box 1.
U loopt renterisico in CHF, omdat deze rente na elke periode opnieuw vastgesteld wordt. Hoewel de CHF rente in het verleden meestal lager is geweest dan de EUR rente, is het mogelijk dat bij een nieuwe rentevaststelling de CHF rente hoger is dan de EUR rente. Na elke rentevastperiode heeft u de mogelijkheid om de lening om te zetten in Euro’s, terwijl er geen boeterente is verschuldigd. U dient hiertoe wel zelf tijdig het initiatief te nemen. U dient rekening te houden met een mogelijk hogere schuld door de waardestijging. (…)
Scenario-analyse
De hieronder gegeven cijfervoorbeelden zijn alleen als voorbeeld bedoeld. De uiteindelijke
resultaten zijn niet te voorspellen. Het is dan ook waarschijnlijk dat uw daadwerkelijke
renteverplichting in de toekomst niet gelijk zal zijn aan het hieronder vermelde. De gegeven
voorbeelden zijn voor aftrek van inkomstenbelasting. Hieronder vindt u een tabel waarin het
valutarisico dat met de CHF hypotheek verbonden is, tot uitdrukking wordt gebracht. Hierin
wordt geschetst hoe een koersschommeling van de Zwitserse Frank zich vertaalt in een
verandering van de betaalde rente en een verandering van de verschuldigde hoofdsom, indien deze wordt berekend in Euro’s.
Op 30 juni 2006 was de EUR/CHF koers 1.5663. Indien een krediet met een hoofdsom ad EUR 1,000,000 zou worden afgesloten zou jaarlijks EUR 40,000 (4% * 1,000,000) aan rente betaald moeten worden. De EUR 1,000,000 is op 30 juni CHF 1,566,300 waard. Indien de CHF rente 2,75% is zou men aan het einde van het eerste jaar CHF 43,073 moeten betalen.
Onderstaande tabel toont drie verschillende scenario’s:
• Scenario A waarbij er geen fluctuatie in de valutakoers is.
• Scenario B waarbij gedurende de eerste vijf jaar de CHF met in totaal 5% stijgt en in jaar 6
met 10%.
• Scenario C waarbij gedurende de eerste vijf jaar de CHF met in totaal 5% daalt en in jaar 6
met 10%.
(…)
Waartoe verplicht u zich financieel als u een CHF hypotheek afsluit?
(…)
Doordat de betalingsverplichtingen voor zover het betreft hoofdsom en rente aan valutarisico onderhevig zijn, wordt bij de financiering een hypotheekinschrijving verlangd die 20% hoger ligt dan de hypothecaire lening.
Mocht de waarde van de Zwitserse Frank ten opzichte van de Euro met meer dan 20% stijgen, dan zult u aanvullende zekerheden dienen te verstrekken dan wel een gedeelte af te lossen, voor zover u niet reeds door gedane aflossingen, voldoende heeft afgelost.
Kunt u op de CHF hypotheek aflossen en wat zijn de gevolgen?
(…)
Bij verkoop van de woning en bij overlijden is geen boeterente wegens vervroegde algehele aflossing verschuldigd. Aflossing geschiedt dan steeds tegen de alsdan geldende wisselkoers van de Zwitserse Frank ten opzichte van de Euro. Op moment van aflossing realiseert u dus een koerswinst of een koersverlies.
(…)”
4.13.
De rechtbank overweegt allereerst – en dat is in essentie tussen partijen ook geen punt van geschil – dat de valutarisico’s die als zodanig kleven aan het aangaan van een lening in Zwitserse franken in de bovenstaande kredietdocumentatie duidelijk zijn uitgelegd. In de documentatie is duidelijk uitgelegd dat de koers van de Zwitserse frank ten opzichte van de Euro tijdens de duur van de lening kan fluctueren. Ook is duidelijk uitgelegd dat daarmee dus het risico bestaat dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] bij koersstijgingen van de Zwitserse frank aan het einde van de looptijd van de lening (of bij tussentijdse aflossing) een hoger bedrag in Euro’s moeten aanwenden om de lening af te lossen dan de oorspronkelijke (omgerekende) hoofdsom van € 600.000 (aflossingsrisico). Verder is in de verstrekte kredietdocumentatie toegelicht dat door koersstijgingen van de Zwitserse frank ook het maandelijks verschuldigde bedrag aan rente (uitgedrukt in Euro’s) kan toenemen, te meer als ook het tarief van de 3-, 6- of 12- maands CHF-rente – die ook kan fluctueren – gelijktijdig stijgt (renterisico). Daarbij is ook duidelijk gewaarschuwd dat dit kan betekenen dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] per saldo (in Euro’s) meer aan rente moeten betalen dan wanneer zij voor een lening in Euro’s (tegen het Euribor rente tarief) hadden gekozen.
4.14.
Anders dan [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] betogen, is de rechtbank van oordeel dat Achmea Bank voldoende transparant is geweest over de risico’s van de CHF-lening bij
scherpewaardestijgingen van de Zwitserse frank ten opzichte van de Euro. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.15.
Achmea Bank heeft in de Bijlage door middel van een cijfermatig voorbeeld met
drie verschillende scenario’s laten zien wat er bij een CHF-lening van (het equivalent van) € 1.000.000 (tegen een startkoers van 1,5663 EUR/CHF) gebeurt als er over een periode van zes jaar (1) geen koersfluctuatie van de Zwitserse frank is ten opzichte van de Euro, (2) de Zwitserse frank over die periode voortdurend in waarde stijgt ten opzichte van de Euro (tot uiteindelijk 1,3392 EUR/CHF op het moment van aflossing, het ‘negatieve scenario’) en (3) de Zwitserse frank met dezelfde percentages over dezelfde periode in waarde daalt. In het cijfervoorbeeld is ook een (lichte) stijging van de CHF Libor-rente na het derde jaar meegenomen. Weliswaar is bij de berekening niet de hoofdsom van de aan [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] te verstrekken CHF-lening (van een equivalent van € 600.000) gebruikt, maar anders dan [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] betogen, stelt het HvJ EU in het BNP Paribas-arrest niet als eis dat cijfermatige simulaties precies op de lening van de consument in kwestie moeten zijn afgestemd. Waar het in de kern om gaat, is dat de aan de consument gepresenteerde informatie (inclusief de becijferde simulatie) zodanig moet zijn opgezet dat dit:
(i) voor een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument inzichtelijk maakt hoe koerswisselingen concreet ingrijpen in de verschillende betalingsverplichtingen die voor de consument voortvloeien uit de lening (“hoe het financiële mechanisme in kwestie concreet werkt”) en wel zo dat dit voorbeeld
(ii) die consument voldoende in staat stelt om in te schatten welke – mogelijk aanzienlijk – financiële risico’s hij tijdens de hele lening loopt als de koers van de Zwitserse frank sterk stijgt.
Daarvoor is niet per se nodig dat een op de betreffende consument afgestemd rekenvoorbeeld wordt gepresenteerd. Ook een niet gepersonaliseerd voorbeeld kan helpen om de consument het onder (i) en (ii) omschreven inzicht in de risico’s te laten krijgen.
4.16.
Het door Achmea Bank gegeven rekenvoorbeeld was hiertoe in dit geval voldoende toereikend. In het gebruikte tweede voorbeeld (‘het negatieve scenario’) is met bedragen inzichtelijk gemaakt welke invloed een koersstijging van de Zwitserse frank van opgeteld 5% in de eerste 5 jaar en 10% in het zesde jaar heeft op de maandelijkse rentebetalingen. Te zien is dat de rentelasten bij die laatste koersstijging met enkele duizenden Euro’s toenemen. Ook is inzichtelijk gemaakt hoe de koersstijgingen in het zesde jaar concreet doorwerken in de af te lossen hoofdsom. Te zien is dat er dan een aanzienlijk verlies optreedt, met name door een toename van de terug te betalen hoofdsom. Op de hoofdsom van € 1.000.000 moet ruim € 169.000 meer worden terugbetaald en ook met genoten rentevoordeel bedraagt het verlies nog steeds ruim € 110.000. Naar het oordeel van de rechtbank laat het voorbeeld hiermee voldoende transparant en begrijpelijk zien hoe een ongunstige koersontwikkeling (omgerekend naar absolute bedragen, in Euro’s) concreet doorwerkt in de rentelasten en de aflossing (“de concrete werking van het mechanisme”).
4.17.
Eveneens moeten [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] , als normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consumenten, in staat worden geacht om aan de hand van dit gepresenteerde rekenvoorbeeld in te kunnen schatten dat een sterke waardestijging van de Zwitserse frank voor hen financieel mogelijk behoorlijk negatief kon uitpakken. Weliswaar is het voorbeeld tot (opgetelde) koersfluctuaties van circa 15% beperkt en is er niet voorgerekend wat er gebeurt als de koers van de Zwitserse frank over een nog langere termijn stijgt met bijvoorbeeld 25%, 40% of 90% (ten opzichte van de startkoers), maar dat betekent niet dat de gepresenteerde informatie onvoldoende transparant is geweest over de mogelijke en aanzienlijke financiële risico’s die aan de CHF-lening zijn verbonden. Inderdaad volgt uit de rechtspraak van het HvJ EU dat de bank uitleg moet geven over de mogelijke wisselkoersschommelingen en ook de effecten van scherpe waardestijgingen inzichtelijk moet maken (zie de overwegingen 70 en 71 uit het BNP Paribas-arrest, hiervoor weergegeven). Maar daarbij moet wel in acht worden genomen dat voor de beoordeling of Achmea Bank daarover voldoende informatie heeft verschaft, moet worden uitgegaan van het moment waarop de leningsovereenkomst is gesloten (in dit geval: augustus 2007). Rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden waarvan Achmea Bank op dat moment kennis kon hebben en die gevolgen konden hebben voor de latere uitvoering van de overeenkomst. [4] Tussen partijen is niet in geschil dat de koers van de Zwitserse frank tussen 1997 en 2007 een maximale koersuitslag van ongeveer 15% kende (van 1,4447 EUR/CHF in september 2001 naar 1,6579 EUR/CHF in juli 2007). De in het voorbeeld gehanteerde koersstijgingen over zes jaar van 1,5663 EUR/CHF naar 1,392 EUR/CHF met een koersspong in één jaar van 10%, waren, gemeten naar de op dat moment recente historische koersontwikkeling, realistische en scherpe voorbeelden. Met de gepresenteerde rekenvoorbeelden heeft Achmea Bank een voldoende juist en representatief beeld gegeven, dat aansloot bij de op dat moment bekende wisselkoersschommelingen.
4.18.
Uit het voorbeeld volgde bovendien duidelijk dat een koersstijging van rond de 15% al behoorlijk negatieve financiële gevolgen kon hebben als de hoofdsom tegen die hogere koers moest worden afgelost: namelijk ruim € 169.000 in extra Euro’s. Tegelijkertijd laat het voorbeeld zien dat door diezelfde koersstijging ook de rentelasten (in extra Euro’s) behoorlijk zijn toegenomen en het verlies niet compenseren. Het gegeven voorbeeld heeft daarmee voldoende helder en begrijpelijk de aandacht gevestigd op de mogelijk aanzienlijke financiële gevolgen van koersstijgingen. Weliswaar betrof het voorbeeld een lening van € 1.000.000, maar [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben als normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consumenten zelf moeten kunnen doorgronden dat ook bij een geldlening van € 600.000 een koersstijging van opgeteld 15% bij aflossing al een behoorlijke extra betalingslast met zich kon brengen (absoluut uitgedrukt, in extra Euro’s). Overigens lijkt het gegeven voorbeeld het beoogde waarschuwende effect voor potentieel grote verliezen ook te hebben gehad, want [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben ter zitting verklaard dat zij na ontvangst van de Offerte en de Bijlage allebei zijn geschrokken van wat daar stond.
4.19.
In de Bijlage stond bovendien als waarschuwing dat de gegeven informatie niet op de persoonlijke situatie van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] was toegesneden en dat de cijfervoorbeelden alleen maar voorbeelden zijn en dat de uiteindelijke resultaten niet zijn te voorspellen. Als normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consumenten hebben [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] moeten begrijpen dat het voorbeeld slechts illustratief was bedoeld en dat er in de praktijk geen garanties waren dat de koers van de Zwitserse frank in de toekomst niet verder zou kunnen stijgen dan de 5% tot 10% (of in totaal 15%) waarmee in het voorbeeld was gerekend, ook al heeft Achmea Bank (in de persoon van [Naam01] ) in de voorafgaande gesprekken gesteld dat Achmea Bank zelf verwachtte dat de koers van de Euro maar weinig zou fluctueren en dat de Euro waarschijnlijk zelfs sterker zou gaan worden ten opzichte van de Zwitserse frank. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben moeten begrijpen dat dit slechts verwachtingen over toekomstige ontwikkelingen waren en geen garanties, en dat er dus altijd de kans was dat de Zwitserse frank in de toekomst veel sterker in waarde kon stijgen dan de voorgerekende percentages en dat in dat geval ook de af te lossen hoofdsom en het verlies (in extra Euro’s) nog veel hoger konden uitvallen.
4.20.
Ook hebben [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] moeten begrijpen dat dit potentiële risico op scherpe koersstijgingen (en potentiële gevolgen daarvan op de rentelasten en de te betalen hoofdsom (in Euro’s) bij aflossing) zich over de hele looptijd van de lening kon voordoen, ook al was het rekenvoorbeeld tot zes jaar beperkt. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben moeten begrijpen dat die zes jaar slechts illustratief was, om snel en begrijpelijk inzichtelijk te maken wat de concrete gevolgen van voortdurende koersstijgingen zijn op de rentelasten en de aflossingsverplichting. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] moeten in staat worden geacht om aan de hand van dit rekenvoorbeeld te kunnen inschatten aan welke risico’s zij tijdens de looptijd van de lening zijn blootgesteld als de koers van de Zwitserse frank zich negatief ontwikkelt en zij bij een sterk in waarde toegenomen Zwitserse frank moeten aflossen.
4.21.
Ten slotte staat in zowel de Offerte als in de Bijlage duidelijk uitgelegd dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] aanvullende zekerheden moeten verstrekken of een gedeelte van de lening moeten aflossen, wanneer de waarde van de Zwitserse frank met meer dan 20% stijgt. Daarbij is ook in de Offerte (onder het kopje ‘overige voorwaarden’) vermeld dat de omvang van de gevraagde zekerheid in redelijk verhouding moet staan tot het verloop van de verplichtingen die [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] uit de CHF-lening tegenover Achmea Bank hebben.
4.22.
De rechtbank is, op grond van al het voorgaande, van oordeel dat Achmea Bank [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] in de kredietdocumentatie voldoende duidelijk en begrijpelijk heeft voorgelicht over de valutarisico’s die zijn verbonden aan de bedingen die bepalen dat de rente en de hoofdsom in Zwitserse franken, tegen de dan geldende dagkoers, moeten worden afgelost. Achmea Bank heeft ten aanzien hiervan aan het door artikel 4 lid 2 van de Richtlijn gestelde transparantievereiste voldaan. Er is hiermee dus sprake van kernbedingen die duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Voor een verdere toetsing van het oneerlijke karakter van die bedingen is daarmee geen plaats en de bedingen kunnen ook niet op de voet van artikel 6:233 BW worden vernietigd (zie ook artikel 6:231 sub a BW). De primaire vordering van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] wordt dan ook afgewezen.
vernietiging op grond van dwaling?
4.23.
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] stellen – subsidiair – dat zij de Kredietovereenkomst rechtsgeldig hebben vernietigd op grond van dwaling, meer specifiek op grond van artikel 6:228 lid 1 sub b BW. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] stellen dat Achmea Bank hen onvoldoende inzicht heeft gegeven in de wezenlijke kenmerken en risico’s die waren verbonden aan de CHF-lening. Uit de door Achmea Bank verschafte informatie was namelijk op geen enkele wijze af te leiden dat zij zouden worden blootgesteld aan een ‘giftige cocktail’ van risico’s, inclusief een valutarisico met een open einde, waarmee zij het risico lopen met een aanzienlijke restschuld achter te blijven, aldus [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] . Achmea Bank heeft betwist dat het gedane beroep op dwaling kan slagen. Volgens Achmea Bank zijn [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] in de Offerte en de Bijlage juist en volledig over alle aan de CHF-lening verbonden risico’s geïnformeerd.
4.24.
Een onder invloed van dwaling tot stand gekomen overeenkomst is vernietigbaar, onder meer indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten (artikel 6:228 lid 1, aanhef en onder b, BW). Op degene die een financieel product of een financiële dienst aanbiedt aan een wederpartij die daarover geen specifieke deskundigheid heeft of mag worden verondersteld te hebben, zal in het algemeen een mededelingsplicht rusten om redelijkerwijs te voorkomen dat die wederpartij de overeenkomst aangaat onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken. Omvang en inhoud van deze mededelingsplicht hangen af van de omstandigheden van het geval. Uitgangspunt is dat aan de mededelingsplicht is voldaan indien in algemene productinformatie inlichtingen zijn gegeven waaruit de wederpartij die zich redelijke inspanning getroost, tijdig inzicht heeft kunnen krijgen in de wezenlijke kenmerken en risico’s van het financiële product. [5]
4.25.
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] stellen niet te zijn geïnformeerd dat zij met het aangaan van de Kredietovereenkomst (de rechtbank begrijpt: de CHF-lening) zouden worden blootgesteld aan een ‘giftige cocktail van risico’s’. Uit de dagvaarding (randnummers 3.2.46 en 3.4.5) volgt dat zij hiermee doelen op de combinatie van risico’s die [Naam02] in zijn e-mail van 15 oktober 2013 heeft genoemd (zie ook 2.20 van dit vonnis), te weten (a) het renterisico (het risico van stijgende rente en stijgende maandlasten), (b) het valutarisico (het risico dat de lening uitgedrukt in Euro’s meer waard wordt door een verdere waardestijging van de Zwitserse frank ten opzichte van de Euro), (c) het beleggings- en onderpandsrisico (het risico dat de in onderpand gegeven beleggingen en het woonhuis in waarde dalen) en (d) het inkomensrisico (het risico dat de financieringslasten niet meer draagbaar zijn door een inkomensterugval door bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid, overlijden of werkeloosheid).
4.26.
Voor de risico’s onder a en b (renterisico en valutarisico) geldt dat Achmea Bank [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hierover voldoende duidelijk en begrijpelijk in de Offerte en de Bijlage heeft geïnformeerd. De rechtbank verwijst hiertoe kortheidshalve naar alles wat hiervoor onder rechtsoverwegingen 4.12 tot en met 4.19 is overwogen met betrekking tot de voldoende transparante inhoud van de kredietdocumentatie over dit renterisico en valutarisico.
4.27.
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben verder helemaal niet onderbouwd dat en zo ja, waarom, de beleggings- en onderpandrisico’s (c) voor hen niet duidelijk waren. Met ‘het beleggingsrisico’ bedoelen [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] kennelijk het risico dat hun beleggingsresultaten in de Beleggingsportefeuille konden tegenvallen en dat de waarde van de beleggingen kan dalen. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben echter niet betwist dat zij voorafgaand aan het openen van de Beleggingsportefeuille – in het kader van de met Achmea Bank gesloten overeenkomst van beleggingsdienstverlening – over dit risico (en alle andere aan de beleggingsdienst) verbonden risico’s zijn geïnformeerd en dat die risico’s bij hen bekend waren. Verder staat in de Offerte duidelijk dat de Beleggingsportefeuille tot zekerheid van de CHF-lening aan Achmea Bank wordt verpand en dat het pandrecht tijdens de looptijd van de CHF-lening een bepaalde minimale marktwaarde (een door de bank vastgestelde ‘bevoorschottingswaarde’ van ten minste € 175.000) moet hebben. Ook staat in de Offerte dat Achmea Bank extra zekerheid kan verlangen, wanneer de gestelde zekerheid onvoldoende is geworden. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben verder niet concreet gesteld wat ten aanzien van dit beleggings- en onderpandrisico voor hen niet duidelijk was. Overigens heeft dit risico zich niet geopenbaard, aangezien [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] een gemiddeld bruto resultaat van 5% op de beleggingen in de portefeuille hebben behaald en het beleggingsresultaat kennelijk op een spaarrekening hebben gezet. Deze beleggingsresultaten willen zij, zo begrijpt de rechtbank, ook buiten hun beroep op dwaling laten, want zij vorderen geen vernietiging van de overeenkomst van beleggingsdienstverlening.
4.28.
Voor zover [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] met het onderpandrisico doelen op het risico dat hun als onderpand dienende woning tijdens de lening in waarde kon dalen (met mogelijk een restschuld tot gevolg bij aflossing), geldt dat als vaststaand moet worden aangenomen – nu niets anders door [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] is gesteld en ook niets anders is gebleken – dat
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] (als universitair geschoolden en bestaande eigenaren van een koopwoning met hypothecaire lening) van dit (vrij algemeen bekende) risico op de hoogte waren en hierover voldoende waren geïnformeerd.
4.29.
Ook ten aanzien van het risico van ontoereikende draagkracht bij inkomensterugval of baanverlies tijdens de looptijd van de lening (d) geldt dat als vaststaand mag worden aangenomen dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] als universitair geschoolden met (al lang) een eigen onderneming, van dat risico doordrongen waren. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben ook niets gesteld waaruit iets anders blijkt.
4.30.
Vast staat dus dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] met de informatie in de Offerte en de Bijlage voldoende duidelijk en begrijpelijk over het aan de CHF-lening verbonden renterisico, valutarisico, beleggings- en onderpandrisico en inkomensrisico zijn voorgelicht, voor zover zij zelf al niet voldoende met die risico’s bekend waren. In de Offerte en de Bijlage is ook uitgelegd dat het renterisico en het valutarisico kunnen samenlopen en dat deze risico’s met zich kunnen brengen dat de maandlasten stijgen en dat hierdoor bij aflossing van de lening (tussentijds of op de einddatum) een verlies (restschuld) kan ontstaan. De rechtbank is het met Achmea Bank eens dat het voor de hand ligt dat deze valutarisico’s en de renterisico’s zich ook samen met de onderpandrisico’s (waardedalingen van woning en beleggingen die als onderpand dienden) en inkomensrisico’s konden voordoen en dat hierdoor de risico’s op verliezen konden toenemen. Ook gelet op hun veronderstelde kennis en achtergrond hoefde Achmea Bank [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] niet afzonderlijk op dit potentiële ‘stapeleffect’ te wijzen.
4.31.
Evenmin volgt de rechtbank [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] in hun stelling dat Achmea Bank is tekortgeschoten in haar mededelingsplicht door niet in de kredietinformatie te benoemen dat het valutarisico ongelimiteerd was. Nog afgezien dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben moeten begrijpen dat ten aanzien van de omvang en sterkte van toekomstige wisselkoersschommelingen geen garanties te geven waren (zie hiervoor, 4.19), kon het valutarisico wel degelijk worden begrensd. In de Offerte en in de Bijlage staat immers (onder het kopje ‘aflossing’) dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] na afloop van elke rentevastperiode (in hun geval: drie maanden) het recht hadden om de CHF-lening in zijn geheel boetevrij af te lossen. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hadden daarmee periodiek de mogelijkheid om desgewenst het valutarisico door aflossing te beëindigen. Ook volgt uit de Offerte en de Bijlage voldoende duidelijk dat zij in dat geval mogelijk een verlies moesten nemen, omdat dan de lening in Zwitserse franken, tegen de dan geldende dagkoers, moest worden afgelost en zij (als gevolg van koersstijgingen van de Zwitserse frank) meer Euro’s moesten aanwenden voor de aflossing. Maar dat betekent niet dat moet worden geconcludeerd dat beperking van het valutarisico niet mogelijk was. Vast staat ook dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] tijdens de looptijd van de lening voortdurend schriftelijk op deze omzettingsmogelijkheid zijn geattendeerd toen de koers van de Zwitserse frank sterk bleek te stijgen, voor het eerst in november 2008.
4.32.
De rechtbank merkt nog op dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] zelf hebben gesteld dat zij na ontvangst van de Offerte en de Bijlage de inhoud daarvan aandachtig en met oplettendheid hebben bestudeerd en dat zij vervolgens geschrokken zijn van wat daar in stond, naar de rechtbank begrijpt, met name over de valutarisico’s. Volgens [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben zij deze zorgen vóór het ondertekenen van de Kredietovereenkomst met [Naam01] besproken, maar heeft [Naam01] hen vervolgens mondeling gerustgesteld door hen te verzekeren dat zij geen enkel risico liepen met de CHF-lening en dat de verwachting van Achmea Bank was dat de Zwitserse frank alleen maar zwakker zou worden ten opzichte van de Euro omdat de afschaffing van het Zwitserse bankgeheim in zicht was. Ook heeft [Naam01] zowel de opslag op de Euribor rente als de afsluitprovisie verlaagd om hen over de streep te trekken, aldus [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] .
4.33.
Uit deze stellingen van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] volgt dat zij ten tijde van het sluiten van de CHF-lening op de hoogte waren van de wezenlijke kenmerken en risico’s van de CHF-lening, zoals die – voldoende – waren toegelicht in de Offerte en de Bijlage. Achmea Bank mocht ervan uitgaan dat die risico’s met de verschafte productinformatie voldoende onder de aandacht waren gebracht, in het bijzonder ook het valutarisico en het daaraan verbonden risico op een verlies bij waardestijgingen van de Zwitserse frank. Achmea Bank mocht [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] op dat punt, voor zover voor dit geschilpunt van belang, als voldoende voorgelicht beschouwen. Voor zover [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hun beroep op dwaling baseren op de (gestelde) geruststellende mededelingen van [Naam01] ten aanzien van de waarschijnlijke koersontwikkelingen van de Zwitserse frank, geldt dat zulke verwachtingen over toekomstige koersontwikkelingen – die, naar [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben moeten begrijpen, altijd met onzekerheden omgeven zijn – geen beroep op dwaling kunnen dragen (vergelijk artikel 6:228 lid 2 BW).
4.34.
Dat betekent dat ook het beroep op dwaling – en de daarop gestoelde subsidiaire vordering – niet slagen.
schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming/onrechtmatige daad?
4.35.
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] stellen dat Achmea Bank is tekortgekomen in de op haar rustende (pre)contractuele zorgplicht door:
  • voorafgaand aan het sluiten van de Kredietovereenkomst geen onderzoek te doen naar de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] ;
  • zelf geen gedegen onderzoek te doen naar de karakteristieken en risico’s die verbonden waren aan de CHF-lening;
  • [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] niet uitdrukkelijk en in niet voor misverstand vatbare bewoordingen te waarschuwen voor de bijzondere risico’s die aan de CHF-lening waren verbonden en zich ervan te vergewissen dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] zich de bijzondere risico’s, en de gevolgen die de verwerkelijking daarvan voor hen kunnen hebben, daadwerkelijk bewust waren.
4.36.
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben ter onderbouwing van deze stellingen het volgende aangevoerd. Vanaf 2005 hadden zij herhaaldelijk aan [Naam01] laten weten dat zij geen enkel risico wilden lopen, ook omdat de ouders van [eisende partij sub 2] in de jaren tachtig van de vorige eeuw een hypothecaire geldlening hadden afgesloten met een variabele rente en de financiële onzekerheid die deze hypothecaire geldlening met zich bracht vanwege onverwachte forse stijgingen van de rentelasten, grote impact had gehad op het gezinsleven. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hadden duidelijk gemaakt aan [Naam01] dat zij niet in een vergelijkbaar scenario terecht wilden komen en geen onnodige risico’s wilden lopen met hun hypothecaire lening. Achmea Bank wist ook dat de beleggingen van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] bij Achmea Bank een pensioendoelstelling hadden. [Naam01] verzekerde hen dat het afsluiten van de CHF-lening (in combinatie met het gebruiken van de overwaarde uit de oude woning om te beleggen) de beste manier zou zijn voor het opbouwen van pensioenvoorziening. Het renterisico zou door middel van een hefboom worden opgeheven door de waarde van de beleggingen die [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] zouden moeten gaan aanhouden. [Naam01] heeft in de precontractuele fase berekeningen voorgeschoteld waaruit bleek dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] geen enkel risico zouden lopen. In die berekeningen was helemaal geen rekening gehouden met de (externe) valutarisico’s waaraan [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] blootgesteld zouden worden. Nadat de Offerte was verschaft met algemene summiere waarschuwingen, heeft [Naam01] die waarschuwingen direct mondeling gebagatelliseerd door deze aan de kant te schuiven, de voordelen te benadrukken, en te stellen dat de Zwitserse frank naar verwachting van de bank in de toekomst waarschijnlijk in waarde zou gaan dalen ten opzichte van de Euro. Achmea Bank had [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] meer indringend moeten waarschuwen voor de specifieke risico’s door specifieke op hun situatie toegepaste berekeningen over de nadelen te laten zien en grondig met hen door te nemen. In dat geval hadden [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] van het sluiten van de CHF-lening afgezien en een hypothecaire geldlening in Euro’s afgesloten. In plaats van hen te waarschuwen voor de risico’s, heeft Achmea Bank [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] juist over de streep getrokken, door alleen de voordelen te benoemen en daarnaast een opslagverlaging aan te bieden, aldus – telkens – [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] .
4.37.
Het is niet in geschil dat tussen partijen sprake was van een adviesrelatie. Evenmin is in geschil dat Achmea Bank op grond van de op haar rustende zorgplicht vooraf naar behoren onderzoek moest doen naar de financiële mogelijkheden, deskundigheid, doelstellingen en risicobereidheid van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] .
4.38.
Volgens Achmea Bank heeft zij dat gedaan. Achmea Bank wijst daartoe op een door [Naam01] ingevuld kredietaanvraagformulier van 6 augustus 2007, waarin is uitgewerkt wat de kredietbehoefte was van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] , wat hun financiële positie was en wat hun risicobereidheid was. Hierover heeft [Naam01] in het aanvraagformulier verklaard:
“Tijdens de gesprekken die met cliënt gevoerd zijn, zijn duidelijk de risico’s van een CHF-financiering aangegeven en besproken. Cliënt vindt de risico’s acceptabel binnen hun inkomens- en (toekomstige) vermogenspositie.”[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben vervolgens niet gespecificeerd welke informatie Achmea Bank nog bij hen had moeten inwinnen. Los van de vraag of en hoe indringend de risico’s van de financiering in dat stadium al zijn besproken, (hierover verschillen partijen van mening), staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook wel in voldoende mate vast dat Achmea Bank in de precontractuele fase aan de op haar rustende informatie-inwinningsplicht heeft voldaan.
4.39.
Achmea Bank heeft verder gewezen op een door [Naam01] aan [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] verstrekt rapport, waarbij [Naam01] is nagegaan wat de financiële situatie van [eisende partij sub 1] zou zijn met de aangeboden hypothecaire lening en de beleggingen die [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] op dat moment aanhielden. Daarbij is een aantal constanten aangehouden waarvan alle partijen wisten dat die konden fluctueren, zoals het inkomen van [eisende partij sub 1] , de overwaarde uit de oude woning en de liquiditeiten. Ook is in de berekening alleen het inkomen van [eisende partij sub 1] genoemd, en is het inkomen van [eisende partij sub 2] buiten beschouwing gelaten. Volgens Achmea Bank was er (onder die variabelen) voldoende vermogen om de hypothecaire lening af te lossen en was er voldoende ruimte om koersfluctuaties op te vangen. Ook zouden [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] het (eventuele) rentevoordeel van de CHF Libor-rente ten opzichte van de Euribor kunnen gebruiken om vermogen op te bouwen.
4.40.
Achmea Bank heeft de geadviseerde CHF-lening om deze redenen, op dat moment, voldoende passend geacht voor [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] , ook gelet op de gegeven mogelijkheid om het aan de CHF-lening klevende valutarisico te beperken door de CHF-lening om de drie maanden eenmalig boetevrij (tegen de dan geldende wisselkoers) af te lossen of om te zetten in een hypothecaire lening in Euro’s. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben hiertegenover onvoldoende onderbouwd dat dit een advies was dat Achmea Bank, onder de toenmalige gegeven omstandigheden, niet had mogen geven en dat Achmea Bank in haar zorgplicht tekort is geschoten of onrechtmatig heeft gehandeld door dit wel te doen.
4.41.
Op zichzelf stellen [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] terecht dat in dit geval op Achmea Bank wel een verplichting rustte om voldoende indringend – dat wil zeggen uitdrukkelijk en in niet voor misverstand vatbare bewoordingen – te waarschuwen voor de bijzondere risico’s die waren verbonden aan de aangeboden CHF-lening. Uit de stellingen van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] blijkt dat zij met de bijzonder risico’s met name doelen op het aan de CHF-lening klevende valutarisico, waardoor de hoogte van de rentelasten en de af te lossen hoofdsom (in Euro’s) onzeker waren en door koersschommelingen van de Zwitserse frank ook sterk konden stijgen.
4.42.
De rechtbank is het met Achmea Bank eens dat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] in de Offerte (in vetgedrukte waarschuwing) en de Bijlage voldoende helder en indringend op dit valutarisico zijn gewezen (zie 4.12). Uit de stellingen van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] blijkt ook dat dit aan de CHF-lening klevende valutarisico bij hen is binnengekomen, aangezien zij hebben verklaard dat zij de ontvangen stukken goed gelezen hebben en geschrokken waren van de inhoud daarvan, waarmee zij onmiskenbaar doelen op de waarschuwingen over de mogelijke valutarisico’s (en daaraan gekoppelde mogelijke verliezen). Vervolgens hebben [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] – al dan niet vanwege de aangeboden opslagverlaging – toch ervoor gekozen om de CHF-lening met nota bene een variabele rente af te sluiten, dit volledig in tegenspraak met hun eigen verklaring dat zij absoluut geen financiering met onzekerheden of renterisico’s wilden.
4.43.
Voor zover [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] bij hun keuze doorslaggevende betekenis hebben toegekend aan de door [Naam01] benadrukte positieve aspecten van de CHF-lening (de lagere CHF-Libor rente, die in de praktijk overigens ook telkens lager is geweest dan de Euribor-rente, tot 2021 gemiddeld 0,751%) en aan de verklaring van [Naam01] dat de Zwitserse frank naar de visie van de bank niet sterk zou fluctueren en waarschijnlijk op termijn alleen maar zwakker zou worden, komt dat voor hun eigen rekening en risico. [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben moeten begrijpen dat die verwachtingen slechts dat waren (verwachtingen) en dat dit geen garanties bood ten aanzien van de daadwerkelijk toekomstige koersontwikkelingen (en dus ook de eventuele realisatie van het valutarisico). Dat de koers van de Zwitserse frank zich na 2008 veel ongunstiger heeft ontwikkeld dan ook Achmea Bank zelf medio 2007 heeft voorzien (en hierdoor ook de af te lossen hoofdsom – vooralsnog, voor nu – sterk is gestegen), is spijtig voor [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] , maar dat betekent niet dat zij Achmea Bank hiervoor aansprakelijk kunnen houden. Achmea Bank heeft naar het oordeel van de rechtbank op het punt van de aan de CHF-lening klevende valutarisico’s aan haar waarschuwingsplicht voldaan en [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben die risico’s genomen door voor de CHF-lening te kiezen.
4.44.
De rechtbank volgt [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] dan ook niet in hun stelling dat Achmea Bank in de op haar rustende zorgplicht is tekortgeschoten.
4.45.
Evenmin worden [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] gevolgd in hun stelling dat sprake is van een misleidende handelspraktijk omdat Achmea Bank heeft nagelaten hen voorafgaand aan de Kredietovereenkomst te informeren over de belangrijkste kenmerken en risico’s van de CHF-lening, zodat [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] een adequate beoordeling van dit product kon maken (vergelijk, thans, de artikelen 4:20 lid 1 Wft, 6:193f onder e BW en 6:193d lid 2 BW). Uit alles wat hiervoor is overwogen, volgt dat Achmea Bank die benodigde informatie tijdig aan [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] heeft verstrekt.
slotsom en proceskosten
4.46.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de vorderingen van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] (zowel primair, subsidiair als meer subsidiair) moeten worden afgewezen. Het verweer van Achmea Bank dat de vorderingen van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] zijn verjaard, kan daarmee bij gebrek aan belang onbesproken blijven.
4.47.
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] hebben in de processtukken nog het standpunt verdedigd dat de CHF-lening moet worden gekwalificeerd als een zogeheten “financieel contract ter verrekening van verschillen” ofwel een
contract-for-difference(“CFD”). Zij hebben hier echter geen juridische consequenties aan verbonden, omdat ze tegelijkertijd hebben gesteld dat indien sprake is van een CFD op Achmea Bank geen andere zorgplicht rust dan wanneer niet sprake is van een CFD. Gelet hierop behoeven de stellingen van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] dat sprake is van een CFD geen bespreking omdat dit niet tot een andere uitkomst zal leiden.
4.48.
Als de in het ongelijk gestelde partij worden [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van Achmea Bank tot op heden begroot op in totaal € 11.026 (€ 4.200 aan griffierecht en € 6.826 (2 punten x liquidatietarief VII € 3.413) aan salaris advocaat). Onder de proceskosten vallen ook de nakosten, die in dit geval afzonderlijk zijn gevorderd. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90) en de explootkosten van betekening toegekend. De wettelijke rente over de proceskosten (inclusief de nakosten) wordt toegewezen vanaf de gevorderde datum, maar de wettelijke rente over de eventuele kosten van betekening is pas verschuldigd vanaf 14 dagen na de dag van betekening.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] in de proceskosten van Achmea Bank, begroot op € € 11.026 aan tot op heden gemaakte kosten, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.48 en te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen, te rekenen vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag waarop die bedragen volledig zijn betaald;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023. [6]

Voetnoten

1.Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten
2.Zie o.a. HvJ EU 20 september 2017 (Andriciuc e.a.), rechtsoverwegingen 35-41
3.HvJ EU10 juni 2021, gevoegde zaken C-776/19 tot en met C-782/19, ECLI:EU:C:2021:470 (VB e.a. / BNP Paribas Personal Finance SA en AV e.a. / BNP Paribas Personal Finance SA en Procureur de la République)
4.
5.Zie Hoge Raad 28 juni 2019, ECLI:NL:2019:1046
6.type: 2431