ECLI:NL:RBDHA:2023:12578

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 22/5893
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en toekenning van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 8 juli 2021 op 67,56% is vastgesteld. Eiser had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar was het niet eens met de herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de aanvraag voor de WIA-uitkering correct heeft behandeld en dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd. Eiser heeft zijn bezwaren tegen de vastgestelde beperkingen en de geschiktheid van de geduide functies niet voldoende onderbouwd. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan de medische beoordeling van het UWV te twijfelen en dat eiser recht heeft op een WIA-uitkering van 67,56% arbeidsongeschiktheid. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt in deze procedure. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door eiser gemaakte proceskosten niet vergoed worden, omdat hij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5893

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: J. Marquenie).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegewezen en eiser een WIA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Vanaf 8 juli 2021 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 67,56%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 30 mei 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het UWV, de gemachtigde van de werkgever en de arts-gemachtigde van de werkgever. Tevens was de neef van eiser, dhr. [naam], aanwezig.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als behandelfunctionaris bij de Belastingdienst voor gemiddeld 35,86 uur per week. Op 11 maart 2019 heeft eiser zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten.
2. Eiser heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 8 juli 2021 67,56% arbeidsongeschikt is.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 20 mei 2022. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 september 2021 en geldig vanaf 8 juli 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 24 mei 2022
.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij verzoekt de rechtbank de gronden van bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen. Hij stelt zich op het standpunt dat het UWV ten onrechte tot het bestreden besluit is gekomen. Hij vindt het uiterst merkwaardig dat de verzekeringsarts per 7 maart 2021 vastgesteld heeft dat hij geen benutbare mogelijkheden (GBM) heeft en dat uit hetzelfde rapport volgt dat hij per 8 juli 2021 wel benutbare mogelijkheden heeft, terwijl er geen voortuitgang in zijn herstel is geweest. Eiser vindt dat hij door zijn psychische en lichamelijke klachten niet in staat is om te werken. Hij kampt met een depressie en met pijnklachten. Volgens Pro Persona is er naast een ernstige depressie ook sprake van een paniekstoornis, agorafobie en PTSS. CIR concludeert dat sprake is van een te lage belastbaarheid voor het volgen van een traject vanwege de ernstige depressie en pijnklachten die eiser volledig in beslag nemen. Eiser vindt dat het UWV te weinig rekening heeft gehouden met wat uit de rapporten en diagnoses blijkt. De FML is volgens eiser geen juiste weergave van de beperkingen en mogelijkheden van eiser. Eiser vindt dat het UWV geen rekening heeft gehouden met zijn beperkingen in het bewegen. Hij is niet in staat om zichzelf te verzorgen en huishoudelijke taken uit te voeren. Hij heeft geen dagritme, geen slaapritme en heeft last van stemmingswisselingen. Hij snapt niet dat, mede gezien zijn medicijngebruik, het UWV benutbare mogelijkheden ziet in zijn situatie of – zo begrijpt de rechtbank – hem geschikt acht voor de geduide functies. Ter onderbouwing van zijn gronden heeft eiser medische informatie overgelegd van Stichting GGZ Groep, Pro Persona, CIR, Fysio Dynamic Zutphen en Movendo. Uit de informatie van Rijnstate GGZ Tuerlings volgt volgens eiser onder meer dat sprake is van PTSS bij twee op elkaar volgende trauma’s.
7. Nu de belastbaarheid evident is overschat vindt eiser dat de geduide functies niet passend zijn. Er is met name sprake van een overschrijding van de belastbaarheid op de items zitten en diverse repeterende handelingen. Ook is er een functie met trillingsbelasting op de armen en handen, wat niet geschikt is voor eiser gelet op de aard van zijn klachten.
8. Eiser verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen.

Wat vindt de rechtbank

9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser 67,56% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 8 juli 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 8 juli 2021 voor 67,56% arbeidsongeschikt is en dus recht heeft op een WIA-uitkering naar dat percentage. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
12. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennisgenomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Zij heeft eiser gezien en gesproken tijdens de hoorzitting. Nadien heeft zij een psychiatrische expertise laten uitvoeren door psychiater N.J. de Mooij (hierna: De Mooij). Het expertiserapport is betrokken bij de beoordeling. Ook heeft zij aanvullend informatie bij de huisarts opgevraagd en betrokken. De door eiser ingebrachte medische informatie is meegewogen in de beoordeling. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist.
De beoordeling van de belastbaarheid
13. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 8 juli 2021 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Zij heeft toegelicht waarom zij het oordeel van de primaire verzekeringsarts in stand heeft gelaten. De diagnoses van Van Mooij (matige depressie, somatische symptoomstoornis (SOLK, naar aanleiding van een whiplash), suikerziekte en een te hoog cholesterolgehalte) komen overeen met de diagnoses die zowel de primaire arts als de verzekeringsarts B&B hebben geconstateerd. De verzekeringsarts B&B heeft niet gezien dat er diagnoses zijn gesteld die een aanscherping van de belastbaarheid zouden rechtvaardigen. De rechtbank kan deze toelichting volgen. De stelling van eiser dat PTSS als diagnose had moeten worden aangenomen slaagt niet. De rechtbank weegt daarbij mee dat in het rapport van Van Mooij voldoende wordt gemotiveerd waarom hiervan geen sprake is, maar dat sprake is van een andere gespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis.
14. Omdat eiser het standpunt niet met nieuwe medische informatie heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van eiser zoals de verzekeringsarts B&B die heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts B&B toegelicht waarom er per einde wachttijd wèl, maar per datum van het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts géén sprake was van GBM. De verzekeringsarts B&B heeft hierbij – zo begrijpt de rechtbank – het standpunt van de primaire verzekeringsarts gevolgd. De primaire verzekeringsarts heeft toegelicht dat eiser pas vier maanden na datum einde wachttijd is gezien op zijn spreekuur. Mede hierom heeft de primaire verzekeringsarts eiser het voordeel van de twijfel gegeven en de belastbaarheid zoals die eind 2020 door de bedrijfsarts werd geduid als leidraad genomen. Vervolgens heeft hij toegelicht waarom er op de datum van het spreekuur (8 juli 2021) geen GBM-situatie (meer) van toepassing is. Eiser is namelijk niet bedlegerig, niet opgenomen, in het dagelijks leven niet dermate afhankelijk voor het uitvoeren van activiteiten dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is, noch is als gevolg van een ernstige psychische stoornis sprake van een sterk verminderd functioneren op alle levensgebieden inclusief de basale zelfverzorging. De rechtbank kan deze toelichting volgen.
15. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 8 juli 2021.
16. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 8 juli 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
17. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
18. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
19. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 8 juli 2021 met de middelste van de drie geduide functies 32,44% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 67,56% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

20. Het UWV heeft terecht besloten om eiser een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per 8 juli 2021 voor 67,56% arbeidsongeschikt is.
21. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 23 augustus 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.