In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te hebben, heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 9 augustus 2023 is opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ondanks dat eiser niet schriftelijk op de hoogte was gesteld van de redenen van de bewaring in een taal die hij verstaat. De rechtbank oordeelt dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure, aangezien eiser op 9 augustus 2023 naar Polen is uitgezet.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.