ECLI:NL:RBDHA:2023:12459
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor visum kort verblijf
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf heeft zien afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken. De afwijzing vond plaats op 17 juli 2023, waarna verzoeker bezwaar heeft gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen zitting nodig is en dat de spoedeisendheid van het verzoek niet voldoende is om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Verzoeker heeft aangegeven dat hij tijdens de zomervakantie naar Nederland wil reizen en dat hij op 2 augustus 2023 van Teheran naar Istanbul zal reizen, om vervolgens op 23 augustus 2023 met zijn moeder naar Nederland door te reizen. De voorzieningenrechter stelt vast dat toewijzing van het verzoek feitelijk geen voorlopig karakter heeft, omdat een vreemdeling in zijn land van herkomst een visum moet aanvragen voordat hij het Schengengebied kan binnenkomen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De wens van verzoeker om zijn moeder te bezoeken is begrijpelijk, maar de voorzieningenrechter kan hier niet in meegaan. De afwijzing van de visumaanvraag leidt er niet toe dat verzoeker zijn moeder niet kan zien, aangezien zij elkaar in Turkije kunnen ontmoeten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat verzoeker niet naar Nederland mag komen in afwachting van de beslissing op zijn bezwaarschrift. De minister hoeft de proceskosten van verzoeker niet te vergoeden en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.