Overwegingen
Voorschriften bij de uitreiking van het bestreden besluit
1. Eiser voert aan dat verweerder artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft geschonden. Uit dit artikel volgt dat aan een vreemdeling schriftelijk in een taal die hij verstaat, op de hoogte wordt gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Verweerder heeft die mededeling niet gedaan. Primair stelt eiser zich op het standpunt dat dit verzuim de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig maakt. Subsidiair stelt hij dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen.
2. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat eiser bij de uitreiking van het bestreden besluit is geïnformeerd over de aspecten die genoemd zijn in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit levert weliswaar een schending op, maar deze schending leidt er niet direct toe dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Wel leidt de schending tot een belangenafweging. De rechtbank overweegt in dit verband dat de aard van het gebrek relatief klein is. Eiser heeft bijstand gehad van een advocaat, zijn gemachtigde, die eiser via een piketmelding tijdig is toegewezen. Zijn gemachtigde heeft namens hem beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Eiser heeft dus gebruik gemaakt van zijn recht op (gratis) professionele rechtsbijstand en van de hem toekomende procedurele rechten. Daarnaast is aan eiser tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling medegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem was opgelegd. Bovendien is eiser na afloop van het gehoor op 25 juli 2023 (dus kort vóór de inbewaringstelling) erop gewezen dat hij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Roemenië. Verder heeft te gelden dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken, zoals hierna uit de rechtsoverweging 7 en 8 blijkt. Gelet op dit alles leidt het geconstateerde gebrek niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De ernst van het gebrek weegt immers niet op tegen de belangen die met de bewaring van eiser zijn gediend. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen bestreden. Ten aanzien van de zware grond 3b voert eiser aan dat hij zich niet aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Hij had een advocaat en was daardoor bereikbaar voor verweerder. Hij was bovendien gedetineerd, waardoor hij ter beschikking van verweerder stond. Ten aanzien van de zware grond 3c voert eiser aan dat hij tot
12 juni 2023 rechtmatig in Nederland was en dat hij daarna in detentie werd geplaatst. Hij heeft steeds gezegd dat hij terug wilde gaan en heeft hiertoe ook zijn best gedaan. Hij had een ticket aangeschaft voor een vlucht op 19 juli 2023. Deze vlucht heeft hij gemist, omdat hij geen identiteitsbewijs had. Daarna heeft hij een tijdelijke identiteitsbewijs aangevraagd en een ticket voor een bus geboekt voor 26 juli 2023. Op 25 juli 2023 is hij echter in bewaring gesteld. Hij heeft dus niet zelfstandig kunnen vertrekken, terwijl hij dit wel wilde doen.
5. Ten aanzien van de zware grond 3b overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft zich vanaf 12 juni 2023, de dag waarop zijn verblijfsrecht werd ingetrokken, niet gemeld in het kader van het toezicht op vreemdelingen. Uit het dossier blijkt niet dat hij in de periode van 12 tot 27 juni 2023 onafgebroken van zijn vrijheid beroofd is geweest. Eiser heeft zich in die periode aan het toezicht onttrokken. De zware grond 3b is daarmee feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Ten aanzien van de zware grond 3c overweegt de rechtbank dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan zijn plicht om Nederland te verlaten. Dat dit niet is gelukt, komt voor rekening en risico van eiser. Deze grond is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd.
6. De zware gronden 3b en 3c zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze zware gronden zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen. Om die reden behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de overige zware en lichte gronden geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
De wens tot zelfstandig vertrek
7. Eiser voert aan dat artikel 59, derde lid, van de Vw van toepassing is. Hij heeft aangegeven dat hij zelfstandig wil vertrekken en dit kan hij ook. Zijn vlucht op 19 juli 2023 heeft hij gemist, omdat hij niet beschikte over een identiteitsbewijs. Verder beschikte hij over een tijdelijk identiteitsdocument en een busticket voor vertrek op 26 juli 2023. Dit vertrek heeft geen doorgang gevonden, omdat hij op 25 juli 2023 in bewaring werd gesteld.
8. Op basis van artikel 59, derde lid, van de Vw wordt de bewaring beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank gaat deze bepaling in het geval van eiser niet op. Dat hij op 19 juli 2023 niet is uitgereisd, komt voor zijn rekening en risico. Het was namelijk aan eiser om ervoor te zorgen dat hij beschikte over een geldig document waarmee hij kon uitreizen. Ten aanzien van zijn voorgenomen vertrek op 26 juli 2023 heeft eiser niet onderbouwd dat hij daadwerkelijk een busticket had en dat hij tevens in het bezit zou worden gesteld van een tijdelijk identiteitsbewijs. In dit licht en gelet op het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen, was verweerder niet gehouden om de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser te beëindigen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert aan dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel, omdat hij heeft aangegeven dat hij terug wilde gaan en ook al bezig was met het regelen van zijn vertrek.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft voldoende onderbouwd waarom niet is volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen volgt het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Daarnaast heeft eiser zich eerder aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken en heeft hij een strafblad. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet op enig moment onrechtmatig
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.