ECLI:NL:RBDHA:2023:12392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Akkas, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd zonder dat eiser op de hoogte was gesteld van de redenen en procedures, zoals vereist door artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Hoewel de rechtbank deze schending heeft erkend, concludeerde zij dat dit niet leidde tot onrechtmatigheid van het besluit, omdat eiser gebruik had gemaakt van zijn recht op rechtsbijstand en de belangenafweging in het voordeel van de bewaring uitviel. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser zich eerder aan het toezicht op vreemdelingen had onttrokken en dat er een risico bestond dat hij dit opnieuw zou doen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.21480
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Akkas), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 7 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat verweerder eiser op die dag heeft uitgezet.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorschriften bij de uitreiking van het bestreden besluit
1. Eiser voert aan dat verweerder artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft geschonden. Uit dit artikel volgt dat aan een vreemdeling schriftelijk in een taal die hij verstaat, op de hoogte wordt gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Verweerder heeft die mededeling niet gedaan. Primair stelt eiser zich op het standpunt dat dit verzuim de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig maakt. Subsidiair stelt hij dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen.
2. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat eiser bij de uitreiking van het bestreden besluit is geïnformeerd over de aspecten die genoemd zijn in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit levert weliswaar een schending op, maar deze schending leidt er niet direct toe dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Wel leidt de schending tot een belangenafweging. De rechtbank overweegt in dit verband dat de aard van het gebrek relatief klein is. Eiser heeft bijstand gehad van een advocaat, zijn gemachtigde, die eiser via een piketmelding tijdig is toegewezen. Zijn gemachtigde heeft namens hem beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Eiser heeft dus gebruik gemaakt van zijn recht op (gratis) professionele rechtsbijstand en van de hem toekomende procedurele rechten. Daarnaast is aan eiser tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling medegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem was opgelegd. Bovendien is eiser na afloop van het gehoor op 25 juli 2023 (dus kort vóór de inbewaringstelling) erop gewezen dat hij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Roemenië. Verder heeft te gelden dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken, zoals hierna uit de rechtsoverweging 7 en 8 blijkt. Gelet op dit alles leidt het geconstateerde gebrek niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De ernst van het gebrek weegt immers niet op tegen de belangen die met de bewaring van eiser zijn gediend. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen bestreden. Ten aanzien van de zware grond 3b voert eiser aan dat hij zich niet aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Hij had een advocaat en was daardoor bereikbaar voor verweerder. Hij was bovendien gedetineerd, waardoor hij ter beschikking van verweerder stond. Ten aanzien van de zware grond 3c voert eiser aan dat hij tot
12 juni 2023 rechtmatig in Nederland was en dat hij daarna in detentie werd geplaatst. Hij heeft steeds gezegd dat hij terug wilde gaan en heeft hiertoe ook zijn best gedaan. Hij had een ticket aangeschaft voor een vlucht op 19 juli 2023. Deze vlucht heeft hij gemist, omdat hij geen identiteitsbewijs had. Daarna heeft hij een tijdelijke identiteitsbewijs aangevraagd en een ticket voor een bus geboekt voor 26 juli 2023. Op 25 juli 2023 is hij echter in bewaring gesteld. Hij heeft dus niet zelfstandig kunnen vertrekken, terwijl hij dit wel wilde doen.
5. Ten aanzien van de zware grond 3b overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft zich vanaf 12 juni 2023, de dag waarop zijn verblijfsrecht werd ingetrokken, niet gemeld in het kader van het toezicht op vreemdelingen. Uit het dossier blijkt niet dat hij in de periode van 12 tot 27 juni 2023 onafgebroken van zijn vrijheid beroofd is geweest. Eiser heeft zich in die periode aan het toezicht onttrokken. De zware grond 3b is daarmee feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Ten aanzien van de zware grond 3c overweegt de rechtbank dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan zijn plicht om Nederland te verlaten. Dat dit niet is gelukt, komt voor rekening en risico van eiser. Deze grond is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd.
6. De zware gronden 3b en 3c zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze zware gronden zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen. Om die reden behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de overige zware en lichte gronden geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
De wens tot zelfstandig vertrek
7. Eiser voert aan dat artikel 59, derde lid, van de Vw van toepassing is. Hij heeft aangegeven dat hij zelfstandig wil vertrekken en dit kan hij ook. Zijn vlucht op 19 juli 2023 heeft hij gemist, omdat hij niet beschikte over een identiteitsbewijs. Verder beschikte hij over een tijdelijk identiteitsdocument en een busticket voor vertrek op 26 juli 2023. Dit vertrek heeft geen doorgang gevonden, omdat hij op 25 juli 2023 in bewaring werd gesteld.
8. Op basis van artikel 59, derde lid, van de Vw wordt de bewaring beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank gaat deze bepaling in het geval van eiser niet op. Dat hij op 19 juli 2023 niet is uitgereisd, komt voor zijn rekening en risico. Het was namelijk aan eiser om ervoor te zorgen dat hij beschikte over een geldig document waarmee hij kon uitreizen. Ten aanzien van zijn voorgenomen vertrek op 26 juli 2023 heeft eiser niet onderbouwd dat hij daadwerkelijk een busticket had en dat hij tevens in het bezit zou worden gesteld van een tijdelijk identiteitsbewijs. In dit licht en gelet op het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen, was verweerder niet gehouden om de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser te beëindigen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
9. Eiser voert aan dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel, omdat hij heeft aangegeven dat hij terug wilde gaan en ook al bezig was met het regelen van zijn vertrek.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft voldoende onderbouwd waarom niet is volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen volgt het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Daarnaast heeft eiser zich eerder aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken en heeft hij een strafblad. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet op enig moment onrechtmatig
was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 augustus 2023

Documentcode: [document]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.