ECLI:NL:RBDHA:2023:12383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21799

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 27 juli 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2023 op zitting behandeld te Breda. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Kader
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Staandehouding en ophouding
3. Eiser voert aan dat de staandehouding en ophouding zijn gebaseerd op een onjuiste grondslag. Eiser is staande gehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw en opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw, waarbij is gemotiveerd dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft. Eiser betwist echter dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland had.
4.
Eiser wordt hierin niet gevolgd. Bij besluit van 20 maart 2023 is de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw niet in behandeling genomen door verweerder. Daarna is eiser op zowel 1 april 2023 als 1 mei 2023 met onbekende bestemming vertrokken. Er was dan ook geen sprake meer van rechtmatig verblijf ten tijde van de staandehouding en ophouding. De staandehouding en ophouding hebben daarom op de juiste grondslag plaatsgevonden.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist alle gronden.
7. Wat eiser heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Verweerder heeft terecht zware grond 3a aan de maatregel ten grondslag gelegd, nu eiser zonder paspoort met geldig visum Nederland is ingereisd. Dat eiser stelt dat hij als asielzoeker is ingereisd, doet aan de feitelijke juistheid van deze grond niet af. Ook zware grond 3b is feitelijk juist, nu eiser tweemaal met onbekende bestemming is vertrokken. De zware gronden 3k en 3l zijn eveneens terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. In het besluit van 20 maart 2023 is meegedeeld dat eiser wordt overgedragen aan Zwitserland. Voor eiser was eerder een overdracht gepland op 1 mei 2023, maar hij heeft van deze mogelijkheid tot vertrek geen gebruik gemaakt en is met onbekende bestemming vertrokken. De zware gronden 3a, 3b, 3k en 3l kunnen de maatregel van bewaring dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico op onttrekking aan het toezicht aangenomen. Wat eiser heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. De maatregel van bewaring is na twee dagen opgeheven, omdat eiser een gevangenisstraf van 14 dagen moest ondergaan. Verweerder had er rekening mee moeten houden dat de uitvoering van het strafvonnis eerder mogelijk was.
9. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel. Daarbij heeft verweerder terecht erop gewezen dat voldoende gronden aanwezig zijn om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee een significant risico op onttrekking vaststaat. Verder heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het strafvonnis op 27 juli 2023 is ontvangen en dat om die reden de maatregel van bewaring diezelfde dag is opgeheven. Gelet hierop was het voor verweerder niet mogelijk om bij oplegging van de maatregel rekening te houden met het strafvonnis. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.