In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel is opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 juli 2023, op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.K. Jap A Joe, heeft tegen deze maatregel beroep aangetekend, waarbij ook een verzoek om schadevergoeding is ingediend. De zitting vond plaats op 8 augustus 2023, waar zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep ongegrond is. De staatssecretaris had de maatregel van bewaring opgelegd omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontlopen. Eiser heeft de gronden voor de maatregel niet betwist en heeft geen nieuwe redenen aangevoerd die de rechtbank zouden kunnen doen twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel.
De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring is voldaan. Hierbij is meegewogen dat de staatssecretaris op de zitting voldoende heeft toegelicht waarom er geen inspanningen zijn verricht om de uitzetting van eiser tijdens zijn strafrechtelijke detentie te bespoedigen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, in aanwezigheid van griffier J. de Graaf, en is openbaar uitgesproken.