ECLI:NL:RBDHA:2023:12356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20610
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de geldigheid van het terugkeerbesluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2023, met zaaknummer NL23.20610, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.B. Kleerekooper, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die hem is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op zitting op 25 juli 2023 geschorst vanwege het ontbreken van een tolk, maar heeft het beroep op 1 augustus 2023 voortgezet.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij op onrechtmatige wijze is aangehouden, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de maatregel van bewaring niet punitief is, maar noodzakelijk voor de openbare orde. Eiser was zonder geldig identiteitsbewijs en vervoersbewijs met de trein aan het reizen en had nog DNA moeten afstaan in verband met een eerdere veroordeling. De rechtbank bevestigt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat er geen geldig terugkeerbesluit is, maar de rechtbank stelt vast dat zowel het terugkeerbesluit van 21 januari 2021 als het aanvullende besluit van 11 juli 2023 geldig zijn. Eiser heeft verklaard de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten, maar de rechtbank oordeelt dat hij voldoende op de hoogte was van de verplichting om naar Nigeria terug te keren. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20610

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 8 augustus 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 11 juli 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op zitting op 25 juli 2023 geschorst, omdat er geen tolk beschikbaar was. De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2023 voortgezet. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de maatregel van bewaring onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris eiser op rechtmatige wijze aangehouden?
4. Eiser voert aan dat hij op onrechtmatige wijze is aangehouden. Hij betoogt dat hij nooit iets heeft misdaan en dat hij op de dag van aanhouding onderweg was naar zijn werk. Eiser betoogt dat hij enkel is vergeten om voorafgaand aan zijn reis met het openbaar vervoer in te checken en dat dit geen reden is om hem in bewaring te stellen.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het ‘proces-verbaal ophouding en onderzoek’ van 11 juli 2023 volgt dat eiser is aangehouden door de politie, omdat hij zonder geldig identiteitsbewijs en vervoersbewijs met de trein reisde. Bij een controle door de politie bleek dat hij nog DNA moest afstaan in verband met een eerdere veroordeling. Eiser is vervolgens overgenomen uit het strafrecht en in bewaring gesteld. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat de maatregel van bewaring geen punitieve straf is, maar is gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De maatregel van bewaring is dan ook niet opgelegd vanwege het reizen zonder geldig vervoersbewijs
Geldig terugkeerbesluit
5. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij niet de Nigeriaanse nationaliteit bezit. De rechtbank leest hierin dat eiser aanvoert dat aan de maatregel van bewaring geen geldig terugkeerbesluit ligt.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat voor een geldige maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a , van de Vw 2000 nodig is dat voorafgaand aan die maatregel een geldig terugkeerbesluit wordt uitgereikt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021 [1] volgt dat de rechtbank de geldigheid van het terugkeerbesluit moet controleren, ook als dat terugkeerbesluit inmiddels in recht vast staat of – zo begrijpt de rechtbank – zoals in het geval van eiser de beroepsprocedure zich niet direct richt tegen het terugkeerbesluit. De rechtbank zal hieronder daarom ingaan op de geldigheid van het terugkeerbesluit.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het terugkeerbesluit van 21 januari 2021 en het aanvullende terugkeerbesluit van 11 juli 2023 geldig zijn uitgereikt. In het aanvullende terugkeerbesluit van 11 juli 2023 wordt verwezen naar het eerdere uitgereikt terugkeerbesluit van 21 januari 2021 dat als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. In dat besluit is de asielaanvraag van eiser afgewezen, waarbij is opgenomen dat eiser heeft verklaard de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en Nigeria heeft verlaten in verband met problemen die hij heeft ondervonden met de Eiye en Ogboni, welke problemen niet zijn geloofd. Daarmee was voor eiser duidelijk dat van hem werd verlangd naar Nigeria terug te keren. Naar aanleiding van latere verklaringen van eiser heeft de staatssecretaris op 11 juli 2023 een aanvullend terugkeerbesluit genomen waarin Jamaica, naast Nigeria, wordt genoemd als land waar diens toelating mogelijk is gewaarborgd. Het betoog van eiser slaagt niet.
Eiser refereert zich aan het oordeel van de rechtbank
6. Eiser heeft de door de staatssecretaris aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden, als ook de motivering daarvan, en het daaruit voortvloeiende risico op onttrekking niet betwist. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij zich met betrekking tot het overige refereert aan het oordeel van de rechtbank. In de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens ziet de rechtbank geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]
6.1.
Verder stelt de rechtbank vast dat wat eiser verder naar voren heeft gebracht ter zitting met betrekking tot zijn inreis zich niet leent voor een beoordeling in de maatregel van bewaring, maar past binnen een procedure over de verblijfsvergunning van eiser en niet binnen een beroep tegen de maatregel van bewaring.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.