ECLI:NL:RBDHA:2023:12346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 juli 2023 de maatregel opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Wortel, betwistte de rechtmatigheid van deze maatregel en verzocht tevens om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 1 augustus 2023 werd het beroep behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. De staatssecretaris had zwaarwegende gronden om de maatregel op te leggen, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser voerde aan dat hij zijn identificatiedocumenten was verloren en dat zijn identiteit toch vastgesteld was, maar de rechtbank oordeelt dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn en voldoende basis bieden voor de maatregel.

De rechtbank wijst het beroep van eiser af en concludeert dat de inbewaringstelling rechtmatig is. Eiser heeft geen recht op schadevergoeding en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21310

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 8 augustus 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. D.J. Tigelaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 24 juli 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
Eiser voert aan dat de staatssecretaris de zware grond 3d en de lichte grond 4a niet mocht tegenwerpen. Eiser betoogt dat hij zijn documenten is verloren in de trein, maar dat zijn identiteit toch vast stond. In het document ‘ID Staat’ is namelijk het kopje ‘geconstateerde personalia’ gebruikt. Hieruit volgt dat zijn identiteit is vastgesteld. Verder blijkt niet uit het dossier dat eiser een meldplicht had waardoor hem niet kan worden verweten dat hij deze heeft geschonden.
4.2.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de zware gronden 3a en 3b juist zijn. De zware grond 3a is feitelijk juist, omdat eiser niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding. Daarnaast is de zware grond 3b feitelijk juist. Eiser heeft zich gedurende enige tijd aan het toezicht onttrokken door met onbekende bestemming te vertrekken tijdens zijn asielprocedure. Volgens rechtspraak van de Afdeling is het voor de zware gronden 3a en 3b voldoende dat deze feitelijk juist zijn om door de staatssecretaris ten grondslag gelegd te kunnen worden aan de maatregel van bewaring. [1] De staatssecretaris heeft deze gronden terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Deze gronden kunnen de maatregel dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd, kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de
staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan
de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.