ECLI:NL:RBDHA:2023:12345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring met verzoek om schadevergoeding na opheffing van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die eerder was opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Jemenitische nationaliteit heeft, heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 28 juli 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin de maatregel van bewaring van kracht was.

De rechtbank heeft op 9 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring destijds gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat de gronden voor de maatregel onterecht aan hem waren tegengeworpen, maar de rechtbank oordeelde dat de gronden feitelijk juist en voldoende toegelicht waren. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de maatregel onrechtmatig te achten en wees het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op vreemdelingenrecht en de toepassing van de Dublinverordening. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21798

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 juli 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2023 op zitting behandeld te Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Jemenitische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert aan dat de zware gronden ten onrechte aan hem zijn tegengeworpen. Eiser heeft problemen in Duitsland gehad en hij was bang bij terugkeer weer problemen te krijgen. Er was geen sprake van een risico op onttrekking aan het toezicht, omdat eiser graag in Nederland wilde blijven.
5. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en voldoende toegelicht. De verklaring van eiser dat hij bang was voor problemen in Duitsland, doet niet af aan feitelijke juistheid van de gronden. De gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat eiser graag in Nederland wilde blijven, sluit niet uit dat hij zich ook in Nederland aan het toezicht had kunnen onttrekken.
6. Tot slot leidt ook ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot de opheffing op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.