ECLI:NL:RBDHA:2023:12319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/626802 / Ha ZA 22-258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen met betrekking tot de nakoming van een overeenkomst inzake een brommermuseum

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiser, een verzamelaar van klassieke bromfietsen en oprichter van het Nationaal Bromfietsmuseum, diverse vorderingen ingesteld tegen Rhynleve Vastgoed B.V. met betrekking tot de nakoming van een koopovereenkomst. De overeenkomst, gesloten op 8 april 2019, betrof de verkoop van percelen grond met daarop aanwezige opstallen, waaronder het museum. Eiser vorderde onder andere dat Rhynleve zou worden veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst, zodat binnen een door de rechtbank te stellen termijn uitvoering zou worden gegeven aan een plan van aanpak voor de realisatie van een expositieruimte van minimaal 360 m2. Eiser stelde dat Rhynleve hem de toegang tot het museum had ontzegd en dat zij de collectie te koop aanbood, wat in strijd was met de gemaakte afspraken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen tijdens de zittingen overeenstemming hebben bereikt over de verfraaiingen aan het Entreegebouw, dat als tijdelijke expositieruimte fungeert. De rechtbank oordeelde dat Rhynleve binnen zes maanden na het vonnis de afgesproken verfraaiingen diende uit te voeren, met een dwangsom voor het geval van niet-nakoming. Daarnaast werd bepaald dat eiser vooraf toestemming van Rhynleve moest verkrijgen voor het inzetten van vrijwilligers en dat hij geen zaken van derden in het museum mocht stallen of exposeren. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is op 9 augustus 2023 uitgesproken door rechter J. Smeets.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/626802 / HA ZA 22-258
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
hierna te noemen: ‘ [eiser] ’,
advocaat: mr. J. Pluis te Gouda,
tegen
RHYNLEVE VASTGOED B.V.te Bodegraven,
gedaagde,
hierna te noemen: ‘Rhynleve’,
advocaat: mr. N.E.M. Soliana te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 maart 2022, met producties 1 tot en met 23c;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 37;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 14 september 2022, met producties 24 tot en met 35;
  • het tussenvonnis van 23 november 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de mondelinge behandeling van 18 januari 2023. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen [eiser] in persoon, bijgestaan door mr. J. Pluis (vergezeld door haar kantoorgenoot [Naam kantoorgenoot] ) en namens Rhynleve de heer [Naam 1] bijgestaan door mr. W.J. Gootjes (in plaats van mr. Soliana voornoemd);
  • de zaak is na de mondelinge behandeling verwezen naar de rol van 8 maart 2022 voor akte uitlaten partijen;
  • bij akte uitlaten met producties (36 en 37) tevens opgave verhinderdata van 8 maart 2023 heeft [eiser] namens partijen de rechtbank verzocht een digitale zitting te houden om de mogelijkheid van een regeling te bespreken;
  • de digitale zitting van 11 mei 2015, waarbij zijn verschenen [eiser] in persoon, bijgestaan door mr. J. Pluis en namens Rhynleve de heer [Naam 1] , bijgestaan door mr. W.J. Gootjes en mr. N.E.M. Soliana.
1.2.
Van het verhandelde tijdens de eerste zitting van 18 januari 2023 en de tweede (digitale) zitting van 11 mei 2023 is geen proces-verbaal opgemaakt. Wel zijn zittingsaantekeningen gemaakt voor het procesdossier.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is verzamelaar van (klassieke) bromfietsen. Hij heeft het Nationaal Bromfietsmuseum in [plaats] (‘het museum’) opgericht. In het museum wordt een bromfietscollectie (‘de collectie’) tentoongesteld die (grotendeels) bestaat uit bromfietsen die [eiser] in eigendom heeft gehad.
2.2.
[eiser] was (deels via zijn besloten vennootschap [de B.V.] ) eigenaar van enkele percelen grond nabij [Straatnaam] in [plaats] .
2.3.
Bij overeenkomst van 8 april 2019 heeft [eiser] (enkele) percelen grond met daarop aanwezige opstallen (waaronder dat waarin het museum gevestigd was) verkocht aan Rhynleve.
2.4.
De overeenkomst luidt als volgt, voor zover hier relevant:
KOOPOVEREENKOMST
(…).
OVERWEGEN ALS VOLGT:
(A) Verkoper is eigenaar van een aantal percelen grond met opstallen aan en nabij [Straatnaam] in [plaats] .
(B) Koper wenst de hiervoor bedoelde percelen van Verkoper te kopen.
(C) Koper wenst op deze percelen en op een aantal daaraan grenzende percelen die in eigendom zijn van [de B.V.] een bouwproject met bijbehorende voorzieningen te realiseren.
(…).

2.KOOP

2.1.
Verkoper koopt het Verkochte aan Koper die het Verkochte van Verkoper koopt.

3.ROERENDE ZAKEN

3.1
In de in artikel 2 van de Overeenkomst bedoelde koop zijn eveneens begrepen (i) alle roerende zaken (waaronder brommers, expositiematerialen en inventaris) zoals vastgelegd in de aan de Overeenkomst als
Bijlage 2gehechte fotobladen die door Partijen zijn ondertekend alsmede (ii) alle overige brommers die in eigendom zijn van Verkoper.
Op de in Bijlage 2 afgebeelde foto’s bevinden zich een zestal brommers / motorfietsen die niet in eigendom zijn van verkoper. Als
Bijlage 3zijn de kentekens hiervan genoteerd. Deze zaken vallen buiten deze overeenkomst maar indien de eigenaar het wenst mogen deze wel worden geëxposeerd in de in art 3.4 genoemde ruimte.
3.3
De op de fotobladen (Bijlage 2) afgebeelde roerende zaken bevinden zich op de Transactiedatum op het perceel gelegen nabij [Straatnaam] te ( [postcode] ) [plaats] , kadastraal bekend [gemeente] , [sectieletter] , nummer [nummer] .
3.4
Koper zal na oplevering van het door haar op het Verkochte te realiseren bouwproject een expositieruimte ter grootte van minimaal 360 m2 verdeeld over BGG en een 1e verdieping, inclusief werkplaats beschikbaar stellen aan Verkoper waarvan Verkoper levenslang en zonder beperkingen gebruik mag maken ter uitoefening van diens hobby, zijnde het onderhouden en exposeren van de brommers en de overige in artikel 3.1 van de Overeenkomst bedoelde roerende zaken. De expositieruimte zal om niet aan Verkoper beschikbaar worden gesteld. Koper en Verkoper zullen in gezamenlijk overleg een voor Partijen conveniërende indeling maken van de expositieruimte. Er zal ook een goederenlift door Koper worden gerealiseerd om (expositie)materialen naar de eerste verdieping te kunnen transporteren.
3.5
Alle zakelijke lasten ten aanzien van de in artikel 3.4 van de Overeenkomst bedoelde expositieruimte zijn voor rekening van Koper.
3.6
De in artikel 3.4 van de Overeenkomst bedoelde expositieruimte zal onderdeel uitmaken van het door Koper op het Verkochte te realiseren bouwproject en zal een prominent en zichtbaar onderdeel daarvan worden.
3.7
De in artikel 3.4 van de Overeenkomst bedoelde ruimte zal worden opgeleverd binnen 6 maanden na de sloop van de oude expositieruimte.
3.8
Indien Verkoper komt te overlijden of niet meer in staat is, om welke reden dan ook, diens hobby uit te oefenen, dan komt de in artikel 3.4 van de Overeenkomst bedoelde verplichting van Koper te vervallen en staat het Koper geheel vrij zelf te bepalen wat er zal gebeuren met de expositieruimte en de in dit artikel bedoelde roerende zaken. Het in dit artikel bedoelde gebruiksrecht van Verkoper ten aanzien van de expositieruimte betreft uitdrukkelijk een niet overdraagbaar, persoonlijk recht.
(…).

8.EIGENSCHAPPEN

8.1
Het Verkochte wordt op de Transactiedatum deels gebruikt als perceel grond waarop enkele opstallen (waaronder bedrijfsgebouwen en loodsen) zijn gevestigd. (…).
8.2
Koper is voornemens het Verkochte op een andere dan de in artikel 8.1 bedoelde wijze te gebruiken, en wel voor de realisatie van al dan niet grondgebonden woningen met bijbehorende tuinen en/of bedrijfsruimten en/of kantoren, openbare wegen, parkeerplaatsen, groenvoorziening, waterberging en alle daarbij horende (infrastructurele) werken.
8.3
Verkoper zijn geen onzichtbare gebreken aan het Verkochte bekend.
(…).

10.STAAT VAN HET VERKOCHTE

10.2
Het Verkochte zal aan Koper worden overgedragen en door Koper worden aanvaard in de staat waarin het zich op de Transactiedatum bevindt, met alle bekende, onbekende, zichtbare en niet-zichtbare gebreken. Het voorgaande houdt onder meer uitdrukkelijk in dat Verkoper niet instaat voor de kwaliteit van het Verkochte. Mitsdien zal het verkochte door Koper geheel ‘as is’ worden aanvaard en zal Koper ter zake van de feitelijke toestand van het Verkochte nimmer enige aanspraak jegens Verkoper hebben onverminderd het bepaalde in artikel 11 van de Overeenkomst.
(…).
2.5.
Bij brief van 1 mei 2020 heeft Rhynleve het volgende aan [eiser] geschreven:
“(…).
Naar aanleiding van ons overleg betreffende het leeghalen van de bedrijfsruimten alsmede het schilderen van de kozijnen en boeidelen van uw woning bieden wij u het volgende aan.
Leeghalen bedrijfsruimten:
De medewerkers worden ingezet op basis 50-50. Hierbij geldt een uurloon van
€ 35,-- per uur excl. BTW.
De vuilcontainers worden door ons geregeld en hierbij geldt dat wij 2 vuilcontainers beschikbaar stellen (kosten Rhynleve Vastgoed B.V.). De milieucontainers zullen voor uw rekening worden geregeld. De werkzaamheden voor het vullen van de milieucontainers zijn voor uw rekening op basis van voornoemd uurloon.
(…).
Indien u hiermede akkoord bent, verzoeken wij u deze brief te tekenen en zullen wij vanaf 4 mei 2020 de werkzaamheden in goed overleg oppakken.
(…).”
[eiser] heeft de brief getekend voor akkoord en aan Rhynleve geretourneerd.
2.6.
Tussen partijen zijn diverse geschillen ontstaan over de uitvoering van de overeenkomst.
2.7.
Rhynleve heeft [eiser] tweemaal de toegang tot het museum ontzegd, voor het laatst op 29 juli 2020. Op die dag heeft zij hem onder meer geschreven dat hij ten onrechte items uit het museum heeft verwijderd en heeft geweigerd eigendomsbewijzen van bromfietsen af te geven, terwijl die haar eigendom zijn geworden. Rhynleve geeft [eiser] twee opties ter beëindiging van hun relatie in overweging: verkoop van de hele collectie door Rhynleve aan een derde dan wel terugkopen van de collectie door [eiser] .
2.8.
Eind oktober 2020 is de sloop voltooid van het pand waarin het oude museum was gevestigd. Rhynleve heeft de collectie verplaatst naar een gebouw op een van de percelen, het zogenaamde ‘Entreegebouw’.
2.9.
Op 3 december 2020 heeft een kort geding plaatsgevonden. [eiser] heeft zich hierin, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat Rhynleve hem onterecht de toegang tot het museum heeft ontzegd en dat zij moet overgaan tot realisatie van nieuwbouw ten behoeve van de huisvesting van het museum.
2.10.
Op 4 januari 2021 heeft deurwaarder [de deurwaarder] (‘de deurwaarder’) in gezamenlijke opdracht van partijen een
Proces-verbaal van constateringopgemaakt in het museum. De deurwaarder heeft de opdracht van partijen als volgt geformuleerd: ”
een inventarisatie op te maken van alle roerende zaken die zich aldaar bevinden, en, alwaar door mij in tegenwoordigheid van mijn voormelde getuigen het volgende geconstateerd: (…)”. Het proces-verbaal beslaat 217 pagina’s en geeft een opsomming van diverse roerende zaken die zich tijdens de inventarisatie in het museum bevonden. De deurwaarder heeft onder meer genoteerd dat zich 64 bromfietsen in het museum bevonden, heeft deze gespecificeerd naar merk, type, kenteken en kleur en verwezen naar foto’s (gemaakt per individuele bromfiets). Onder de geïnventariseerde bromfietsen bevond zich een zwarte Puch Grand Prix met kenteken [kenteken] (‘de Puch Grand Prix’).
2.11.
Op 7 januari 2021 heeft Rhynleve onder verwijzing naar de brief van 1 mei 2020 (2.5) een factuur gestuurd aan [de B.V.] en/of de heer [eiser] (factuurnummer [factuurnummer] ) en [eiser] verzocht tot betaling van die factuur over te gaan. De factuur beslaat een totaalbedrag van € 25.953,17 inclusief btw en heeft als omschrijving “
verwijderen chemisch afval [adres]”. Rhynleve heeft de factuur gespecificeerd met twee facturen, afkomstig van derden die het werk hebben uitgevoerd. Het gaat om:
een factuur van Ecoloss Project B.V. ter hoogte van € 22.459,90 inclusief btw. Met deze factuur heeft Ecoloss het verwijderen van afval bij Rhynleve in rekening gebracht;
een factuur van Dijkshoorn Infra B.V. ter hoogte van € 3.493,27 inclusief btw. Met deze factuur heeft Dijkshoorn het verwijderen van autobanden bij Rhynleve in rekening gebracht.
2.12.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de eigendom van de Puch Grand Prix. Uit een kwitantie van 13 januari 2022 met omschrijving “Puch Grand Prix Kenteken [kenteken] ” volgt dat [eiser] op die dag een bedrag van € 850 aan Rhynleve heeft betaald. Uit e-mailcorrespondentie van dezelfde dag volgt dat Rhynleve zich op het standpunt stelt dat zij de Puch Grand Prix terug verkoopt aan [eiser] en dat [eiser] het daar niet mee eens is. Volgens [eiser] is de Puch Grand Prix eigendom van een derde, de heer [Naam 2], en heeft [Naam 2] de bromfiets eerst na verkoop van de collectie aan het museum in bruikleen gegeven, zodat Rhynleve deze bromfiets destijds niet heeft aangekocht.
2.13.
Bij vonnis van 8 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter te Den Haag, kort gezegd, geoordeeld dat de vordering van [eiser] tot het (spoedig) realiseren van nieuwbouw niet toewijsbaar is. Rhynleve is veroordeeld tot het (weer) verlenen van toegang aan [eiser] tot het Entreegebouw, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag(deel) dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000. In het vonnis heeft de voorzieningenrechter verder overwogen dat:
“(…). Verder is gebleken dat na de zitting een inventarisatie van de inhoud van het bromfietsmuseum heeft plaatsgevonden door de deurwaarder, zodat voor beide partijen helder is wat zich thans in het museum bevindt. Daarmee is tevens duidelijk geworden dat de op die lijst genoemde goederen tot de eigendom van Rhynleve behoren en [eiser] daarop geen aanspraak meer kan maken”.
2.14.
Op 14 of 15 maart 2022 heeft [eiser] executoriaal derdenbeslag laten leggen op de ING-bankrekening van Rhynleve voor het maximumbedrag van € 25.000, zoals bedoeld in voornoemd vonnis in kort geding.
2.15.
Op 18 maart 2022 heeft Rhynleve [eiser] erop gewezen dat het gelegde beslag onrechtmatig is.
2.16.
Op 30 mei 2022 heeft een tweede kort geding plaatsgevonden. [eiser] heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat Rhynleve de overeenkomst niet nakomt en exploitatie van het museum tegenwerkt door delen van de collectie te koop aan te bieden en hem toegang te weigeren tot de werkplaats van het museum.
2.17.
Bij vonnis van 13 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter te Den Haag Rhynleve verboden (delen van) de collectie te verkopen totdat daarover in de bodemzaak is beslist. Daarnaast is geoordeeld dat [eiser] in de gelegenheid moet worden gesteld zijn gereedschap uit de (toen nog separate) werkplaats te halen, dat hem ongehinderd toegang moet worden verleend tot het museum en dat hij vrijwilligers en bezoekers tot het museum mag toelaten. [eiser] is in reconventie veroordeeld om aan Rhynleve te betalen een bedrag van € 18.716,20 vanwege onterecht geïnde dwangsommen en het is hem verboden opnieuw executoriaal beslag te leggen op basis van het kort geding vonnis van 8 februari 2021 totdat in de bodemzaak is beslist.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Na eiswijziging vordert [eiser] , samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
a) verklaart voor recht dat de overeenkomst mede inhoudt dat [eiser] de collectie mag exposeren, zodanig dat bezoekers toegang daartoe kunnen hebben en [eiser] de bromfietscollectie tentoon kan stellen en;
b) te verklaren voor recht althans Rhynleve ertoe veroordeelt dat zij dat exposeren niet enkel moet gehengen en gedogen, maar moet faciliteren en niet mag frustreren, beperken of anderszins negatief beïnvloeden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000 per gebeurtenis en dag dat zij daaraan niet voldoet, zonder dwangsommaximum althans een maximum van € 50.000;
II.
a) Rhynleve verbiedt tot het museum behorende roerende zaken, waaronder (delen van) de collectie, te veilen of te vervreemden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [eiser] of andersluidende in kracht van gewijsde gegane uitspraak, onder verbeurte van een dwangsom van € 50.000 per gebeurtenis dat zij dit niet nakomt en € 10.000 per in weerwil van de veroordeling vervreemde of ter verkoop aangeboden bromfiets, zonder dwangsommaximum althans een maximum van € 5.000.000;
b) te verklaren voor recht dat iedere vervreemding van een roerende zaak die in het kader van de overeenkomst door [eiser] aan Rhynleve is overgedragen, heeft te gelden als een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst;
III.
a) Rhynleve veroordeelt om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 850, te vermeerderen met rente en kosten;
b) te verklaren voor recht dat de roerende zaken die door [eiser] aan Rhynleve zijn verkocht uitsluitend zijn de roerende zaken conform Bijlage 2 die zich op 8 april 2019 op het perceel bevonden en alle overige brommers die op 8 april 2019 eigendom waren van [eiser] ;
c) te verklaren voor recht dat het proces-verbaal van constatering van
4 januari 2021 slechts een vastlegging is van een geconstateerde feitelijke toestand, te weten welke roerende zaken op die datum feitelijk in de tijdelijke ruimte aanwezig waren en dat dit geen wijziging in de rechtspositie van partijen heeft gebracht noch daarmee enige goederenrechtelijke rechten waaronder eigendomsrechten op roerende zaken zijn vastgesteld, vervreemd, verkregen of overgedragen;
BIJ TUSSENVONNIS
IV.
Rhynleve op te dragen c.q. te bevelen binnen 14 dagen na datum tussenvonnis bij akte in het geding te brengen een ontwerp, een plan van aanpak en een tijdsplanning voor de realisatie van (i)
primairde nieuwbouw van een museumruimte, (ii)
subsidiairde door Rhynleve toegezegde verfraaiingen conform haar bij conclusie van antwoord in kort geding overgelegde ‘artist impression’, waarvan ten minste onderdeel moet uitmaken een expositieruimte ter grootte van minimaal 360 m2 verdeeld over begane grond en een 1e verdieping, inclusief werkplaats met goederenlift en de normaal gangbare voorzieningen c.q. faciliteiten;
te bepalen dat [eiser] daarop bij akte op de rol van zes weken later mag reageren en, zo daartoe aanleiding is, partijen nog een ronde van aktewisseling toe te staan of een (nadere) mondelinge behandeling te bepalen;
BIJ EINDVONNIS
op basis van de door Rhynleve bij akte in het geding gebrachte ontwerp, plan van aanpak en tijdsplanning en met inachtneming van de door [eiser] bij antwoordakte daarop gemaakte opmerkingen Rhynleve te veroordelen tot nakoming van de overeenkomst, zodanig dat binnen een door de rechtbank te stellen termijn door Rhynleve uitvoering zal worden gegeven aan het door de rechtbank te bepalen plan van aanpak ter realisatie van het ontwerp, waarvan ten minste onderdeel moet uitmaken een expositieruimte ter grootte van minimaal 360 m2 verdeeld over begane grond en een 1e verdieping, inclusief werkplaats met goederenlift en de normale voor een museum gangbare voorzieningen c.q. faciliteiten;
bij gebreke waarvan Rhynleve na ommekomst van een vast te stellen termijn een dwangsom zal verbeuren van € 10.000 per dag(deel) dat zij niet nakomt, tot aan de dag van volledige nakoming, zonder dwangsommaximum althans een maximum van € 5.000.000;
V. met veroordeling van Rhynleve in de (na)kosten van dit geding.
3.2.
[eiser] legt nakoming van de overeenkomst aan de vorderingen ten grondslag. De expositieruimte van het museum voldoet niet aan de afspraken, te weten nieuwbouw of verfraaide oudbouw. [eiser] wordt niet in de gelegenheid gesteld de collectie te exposeren en Rhynleve dreigt deze zelfs te verkopen. De handelwijze van Rhynleve is in strijd met dat wat partijen hebben beoogd en zijn overeengekomen.
3.3.
Rhynleve voert verweer. Rhynleve concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.4.
Na eiswijziging vordert Rhynleve, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairverklaart voor recht dat Rhynleve op grond van artikel 3.8 van de overeenkomst het museum niet meer ter beschikking hoeft te stellen aan [eiser] en vrij mag bepalen wat er met de collectie gebeurt (en dus vrij is de collectie te verkopen);
subsidiairde overeenkomst gedeeltelijk ontbindt op grond van artikel 6:265 jo. artikel 6:270 Burgerlijk Wetboek (BW) voor zover deze ziet op de verplichting van (i) Rhynleve tot het beschikbaar stellen van een museumruimte inclusief werkplaats en de collectie aan [eiser] voor het uitoefenen van zijn hobby en (ii) [eiser] tot het onderhouden en exposeren van de collectie;
meer subsidiairop grond van artikel 6:228 lid 1 sub a jo. artikel 6:230 lid 2 BW de overeenkomst zo wijzigt dat de artikelen 3.4 tot en met 3.9 niet langer van toepassing zijn tussen partijen;
meest subsidiair:
[eiser] verbiedt (i) derden de collectie te laten onderhouden en/of exposeren in het museum, (ii) zaken van derden te stallen c.q. exposeren in het museum en (iii) zaken weg te nemen uit het museum, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per dag(deel) dat hij handelt in weerwil hiervan, met een maximum van € 100.000 en;
voor recht verklaart dat [eiser] een vergoeding voor energie-en waterlasten voor de museumruimte verschuldigd is aan Rhynleve;
5.
primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair:
verklaart voor recht dat Rhynleve heeft voldaan aan haar verplichting een museumruimte beschikbaar te stellen volgens artikel 3.4 van de overeenkomst;
[eiser] veroordeelt tot nakoming van de overeenkomst door levering van de overige bromfietsen die ten tijde van de verkoop aan hem in eigendom toebehoorden, binnen twee weken na vonnisdatum, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per dag(deel) dat hij handelt in weerwil hiervan, met een maximum van € 100.000;
[eiser] veroordeelt tot betaling van de factuur van 7 januari 2021 ter hoogte van € 22.459,90 inclusief btw voor het verwijderen van chemisch afval;
verklaart voor recht dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Rhynleve door het leggen van executoriaal beslag teneinde niet-verbeurde dwangsommen te innen en dat hij aansprakelijk is voor de schade die Rhynleve daardoor heeft geleden;
6. een en ander met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
3.5.
Rhynleve legt aan de vorderingen ten grondslag dat in de overeenkomst niet is bepaald en het ook niet de bedoeling van partijen is geweest de expositieruimte in nieuwbouw te realiseren. Rhynleve heeft dus voldaan aan haar verplichtingen en de redelijkheid en billijkheid staan eraan in de weg dat [eiser] een ruimte in nieuwbouw of een verfraaid Entreegebouw kan verlangen. [eiser] is bovendien niet meer in staat de collectie te onderhouden en is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door niet alle roerende zaken te leveren. Gedeeltelijke ontbinding althans wijziging van de overeenkomst is daarom op zijn plaats.
3.6.
[eiser] concludeert tot afwijzing van de vorderingen en voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie zullen gezamenlijk worden behandeld, nu het verweer in conventie samenhangt met de eis in reconventie.
4.2.
Op basis van de zittingsaantekeningen in het rechtbankdossier stelt de rechtbank vast dat partijen tijdens de eerste zitting van 18 januari 2023 de volgende vorderingen (deels) hebben ingetrokken althans verminderd althans gewijzigd:
4.2.1.
[eiser] heeft ingetrokken de vordering om te verklaren voor recht dat Rhynleve is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door hem de toegang te ontzeggen op 29 juli 2020 en ook dat iedere (afzonderlijke) gebeurtenis nadien waarop dit is gebeurd heeft te gelden als tekortkoming. [eiser] heeft ook ingetrokken de vordering om te verklaren voor recht dat iedere
toekomstigevervreemding van een roerende zaak die [eiser] in het kader van de overeenkomst aan Rhynleve heeft overgedragen, heeft te gelden als een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. [eiser] handhaaft dus het deel van de vordering dat betrekking heeft op vervreemdingen
in het verleden.
4.2.2.
Rhynleve heeft (deels) ingetrokken, althans verminderd, althans gewijzigd de vordering:
a. om te verklaren voor recht dat [eiser] een vergoeding voor de schoonmaakkosten voor de museumruimte verschuldigd is aan Rhynleve;
en om [eiser] te veroordelen:
tot betaling van de factuur voor het afvoeren van chemisch afval op de percelen (2.11) voor zover dit betrekking heeft op de kosten voor het verwijderen van autobanden. Rhynleve heeft haar oorspronkelijke vordering van € 25.953,17 dus verminderd met € 3.493,27, waardoor uit hoofde van genoemde factuur een vordering resteert van € 22.459,90 inclusief btw;
tot (terug)betaling van een bedrag van € 750 dat aan [eiser] is voldaan vanwege het executoriaal beslag dat namens hem is gelegd op 15 maart 2022;
tot betaling van de wettelijke rente, verschuldigd over het bedrag van € 18.716,20. Rhynleve handhaaft wel haar vordering tot beoordeling van de (on)rechtmatigheid van het beslag.
4.3.
De rechtbank ziet aanleiding eerst de vordering te beoordelen die [eiser] primair onder het kopje ‘bij tussenvonnis’ heeft ingesteld (onder 3.1.IV.a); de vordering met betrekking tot realisatie van nieuwbouw voor het museum.
Nieuwbouw is niet aan de orde
4.4.
Eind oktober 2019 heeft Rhynleve aan [eiser] een ruimte ter beschikking gesteld van 550 m2 in het (voormalige) Entreegebouw. Sindsdien wordt hier de collectie tentoongesteld. De vraag die partijen onder meer verdeeld houdt, is of Rhynleve hiermee heeft voldaan aan haar verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst.
4.5.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is. Volgens hem hebben partijen afgesproken dat het museum zal worden gevestigd in nieuwbouw. Dat dit zo is, volgt uit de overeenkomst, want daarin staat dat de expositieruimte onderdeel zal uitmaken van het “
te realiseren bouwproject”. De huidige expositieruimte is niet meer dan een tijdelijke oplossing waar hij geen genoegen mee hoeft te nemen.
4.6.
Rhynleve heeft betoogd dat “
te realiseren” ook kan betekenen het uitvoeren van aanpassingen aan het huidige pand en dat (slechts) afgesproken is passende huisvesting te realiseren voor het museum als onderdeel van het
helebouwproject. Alle opties lagen in eerste instantie open: alles plat gooien en nieuwbouw realiseren of bestaande bouw deels opknappen. Pas na ondertekening van de overeenkomst is het schetsontwerp van het project uitgewerkt tot een definitief ontwerp. Het uitgangspunt was mooie huisvesting voor het museum en in dat kader heeft geregeld overleg plaatsgevonden met [eiser] . Het Entreegebouw bleek in goede staat en kon geschikt worden gemaakt voor het museum. Er is dus nadere invulling gegeven aan de overeengekomen wijze van huisvesting, waarmee [eiser] na overleg akkoord is gegaan. [eiser] heeft niet alleen zijn wensen voor de inrichting van de ruimte kenbaar gemaakt, maar ook meegeholpen aan de verbouwing en eraan bijgedragen dat overeenstemming is bereikt met de motorclub van zijn neef, aan wie het Entreegebouw destijds werd verhuurd. Rhynleve heeft minstens € 46.000 geïnvesteerd in de verbouwing van het Entreegebouw en de collectie is daar uitgestald en tentoongesteld. Als de situatie werkelijk slechts van tijdelijke aard zou zijn geweest, zou er niet zoveel zijn geïnvesteerd en was de collectie opgeslagen, aldus Rhynleve.
4.7.
De vordering van [eiser] tot de realisatie van nieuwbouw zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat de term ‘nieuwbouw’ in de overeenkomst niet wordt genoemd waar het om het museum gaat, maar voor het overige staan hun stellingen recht tegenover elkaar. Mede gelet op de door Rhynleve geschetste gang van zaken tijdens de onderhandelingen, die [eiser] niet of niet voldoende heeft weersproken, en de door haar gegeven toelichting over het hele bouwproject, is uit het enkele feit dat artikel 3.4 van de overeenkomst spreekt over een “
te realiseren bouwproject”niet af te leiden dat partijen de bedoeling hadden het museum dús te vestigen in nog te realiseren nieuwbouw. Dat [eiser] tijdens de onderhandelingen tekeningen van “
een mooi museum met een glazen pui” heeft gezien maakt dit niet anders, nu hij niet heeft gesteld en ook niet is gebleken dat het om tekeningen van een nieuw gebouwde constructie ging of dat partijen in dit verband bijvoorbeeld hebben gesproken over de mogelijkheid van inspraak op ontwerpen voor een nieuw museumgebouw, een termijn van oplevering van de nieuwbouw of overige bijkomstigheden die in dat geval gebruikelijk zijn. Uit niets blijkt dat destijds is gesproken over concrete nieuwbouwplannen.
[eiser] woont naast de betreffende percelen. Hij onderkent dat het Entreegebouw conform het bepaalde in artikel 3.6 van de overeenkomst een
prominenteen
zichtbareligging heeft en dat Rhynleve na het sluiten van de overeenkomst is gaan verbouwen. Hij betwist dat hiermee een bedrag van € 46.000 is gemoeid, maar heeft evengoed ter zitting gezegd dat hij ervan op de hoogte was dat er kosten werden gemaakt en dat hij de directeur van Rhynleve er destijds op heeft aangesproken dat de kosten onnodig hoog waren. Kortom, Rhynleve heeft dus onder toeziend oog van [eiser] (aanzienlijke althans merkbare) investeringen gedaan, heeft het oude museumgebouw laten slopen, het Entreegebouw geschikt laten maken voor huisvesting van het museum, de collectie daar naartoe verhuisd en laten uitstallen en daarna is [eiser] (naar eigen zeggen) vrijwel dagelijks in het Entreegebouw in de weer geweest met het uitoefenen van zijn hobby, wat hij nog steeds doet. Bij gemotiveerde betwisting van Rhynleve heeft [eiser] al met al het bestaan van een afspraak over nieuwbouw niet aangetoond.
4.9.
Nu nieuwbouw niet aan de orde is, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het door [eiser] bij tussenvonnis subsidiair gevorderde onder 3.1.IV.a); de realisatie van verfraaiingen aan het Entreegebouw.
Partijen hebben tijdens de tweede zitting enkele afspraken gemaakt over het verfraaien van het Entreegebouw
4.10.
Partijen hebben na de eerste zitting van 18 januari 2023 om aanhouding verzocht, zodat zij konden onderzoeken of zij (in plaats van de door [eiser] primair gevorderde nieuwbouw) konden komen tot afspraken over de (subsidiair gevorderde) verfraaiingen van het Entreegebouw. Op 8 februari 2023 heeft Rhynleve een voorstel gedaan aan [eiser] die daarop heeft gereageerd op 16 februari 2023. De insteek van de tweede zitting van 11 mei 2023 was te bespreken of partijen op basis van deze voorstellen konden komen tot afspraken. Dat is deels gelukt, zoals hierna zal blijken. Partijen hebben de rechtbank verzocht vonnis te wijzen ten aanzien van de resterende beslispunten.
4.11.
Vooruitlopend op het mogelijke oordeel van de rechtbank dat nieuwbouw niet aan de orde is, hetgeen met het voorgaande is komen vast te staan, hebben partijen tijdens de tweede zitting afspraken gemaakt over de uitvoering van eventuele verfraaiingen aan het Entreegebouw en de (wijze van) voortzetting van hun relatie. Zij hebben de rechtbank verzocht deze afspraken vast te leggen in dit vonnis. Kort gezegd volgt uit het een en ander dat partijen het erover eens zijn dat:
  • de huidige ruimte voldoende is om het museum inclusief werkplaats en de normale voor een museum gangbare voorzieningen te huisvesten. De ruimte beslaat aanzienlijk meer vierkante meters dan in de overeenkomst is vastgelegd als zijnde minimaal nodig;
  • [eiser] zijn hobby kan blijven uitoefenen zo lang hij daartoe in staat is en dat hij daarvoor van Rhynleve toegang verkrijgt tot het museum;
  • de exploitatie van het museum met zich meebrengt dat [eiser] gerechtigd blijft bezoekers in het museum te ontvangen, die gebruik kunnen maken van (parkeer-, koffie- en toilet)faciliteiten behorend bij normaal museumbezoek.
4.12.
De rechtbank stelt vast dat partijen - onder de (inmiddels vervulde) voorwaarde dat de primaire vordering tot nieuwbouw zal worden afgewezen - overeenstemming hebben bereikt over de volgende aspecten ter verfraaiing van het Entreegebouw en de voortzetting van hun relatie:
Rhynleve verfraait het Entreegebouw door uitvoering van onderstaande werkzaamheden en neemt daarbij in aanmerking het “beoogde eindresultaat” zoals weergegeven op de twee animaties in haar voorstel van 8 februari 2023.
De werkzaamheden ter verfraaiing van het Entreegebouw bestaan uit de volgende elementen:
( A)
BUITENZIJDE, GEVELS EN DAKGEBOUW
1)
Het gehele pand onder hogedruk schoonspuiten en ontdoen van alg-aanslag.
2)
Oostgevel herstellen door aanbrengen van isolatie en deze in dezelfde stijl stuken als de overige gevels.
3)
Aan de westgevel nieuwe witte kunststof kozijnen met HR+++ glas plaatsen.
4)
Alle gevels van het pand sausen in de kleur RAL9010 (off white).
5)
Alle stalen damwandprofielen onder de daklijst schilderen in de kleur RAL7016.
6)
Dak ontdoen van het oude reclamebord en de bitumineuze dakbedekking controleren en waar nodig herstellen / vervangen, zodat een eventuele lekkage wordt verholpen.
7)
Er wordt gekeken of de overheaddeur aan de noordzijde van het pand kan worden gerepareerd. Indien dat niet zo is, wordt een nieuwe deur geplaatst. [eiser] zal de overheaddeur niet zelfstandig kunnen openen / bedienen.
a)
De zuidgevel van het pand wordt gesausd. De bestrating aan die zijde wordt naar behoren aangebracht zodat daarover normaal kan worden gelopen.
b)
De overkapping boven de toegangsdeur / oude kantoor zal worden verwijderd althans Rhynleve zal kijken of deze kan worden schoongemaakt en gelakt. Als dit een nette oplossing oplevert, is dit akkoord.
( B)
TERREININRICHTING EN AFWATERING
1)
Het terrein wordt opgehoogd waar nodig. Als er plassen blijven staan is duidelijk dat daar een probleem zit en dat dit moet worden verholpen. Ophoging voor de toegang is nodig en wordt gerealiseerd. Rhynleve haalt de huidige bestrating voor de toegang weg en legt deze weer netjes terug (geen nieuwe tegels).
2)
De hemelwaterafvoer (hwa) is al aangesloten op de riolering. Mocht de hwa door een verzakking niet goed werken, dan wordt dit verholpen. De goten moeten werken.
( C)
BINNENZIJDE GEBOUW
a)
Herstellen of vernieuwen van gasgestookte heaters op de begane grond in de ruimte waar zich nu het museum bevindt.
b)
Sausen wanden gemeenschappelijke entreeruimte.
c)
Gereedmaken eerste verdieping voor verhuur of gebruik als kantoor.
d)
Rhynleve zal erop toezien dat [eiser] en/of museumbezoekers ongehinderd toegang hebben tot het museum. Als de andere huurder bouwafval of bouwmateriaal in de gezamenlijke ruimte(s) plaatst, zal Rhynleve de andere huurder daarop aanspreken.
e)
Rhynleve zorgt ervoor dat er een goederenlift wordt geplaatst.
( D)
TERMIJN VOOR VOLTOOIING WERKZAAMHEDEN
Rhynleve zal ervoor zorgdragen dat genoemde (verfraaiings)werkzaamheden, met uitzondering van het gereedmaken van de eerste verdieping voor verhuur of gebruik als kantoor, binnen zes maanden na datum van dit vonnis zullen zijn afgerond. Deze termijn kan worden verlengd met het aantal niet-werkbare dagen als gevolg van vorst en/of regen. Op dergelijke dagen kunnen wel werkzaamheden aan de binnenzijde van het Entreegebouw worden verricht.
4.13.
De beoordeling van de resterende beslispunten met betrekking tot de vorderingen onder 3.1 en 3.4 komt hierna aan bod.
De inzet van vrijwilligers voor het onderhouden van de collectie
4.14.
De inzet van vrijwilligers ten behoeve van het onderhouden van de collectie is een heikel punt. Hoewel wellicht begrijpelijk is dat [eiser] zich bij de uitoefening van zijn hobby graag wil laten bijstaan door vrijwilligers, mede omdat hij jarenlang gewend is dit zo te doen, heeft Rhynleve belang bij instandhouding van (de staat en waarde van) de collectie en kan zij naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid van [eiser] verlangen dat hij steeds eerst haar toestemming verkrijgt voor de inzet van vrijwilligers en dat [eiser] erop toeziet dat vrijwilligers enkel in zijn bijzijn de collectie onderhouden, zoals Rhynleve heeft voorgesteld.
4.15.
Eigendom is immers het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben en het staat Rhynleve als eigenaar van de collectie met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te maken, mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen (artikel 5:1 lid 1 en 2 BW). Veel Nederlandse musea zetten vrijwilligers in, maar de overeenkomst zegt hier niets over. Wel is vastgelegd in artikel 3.8 dat aan [eiser] een niet-overdraagbaar, persoonlijk gebruiksrecht is verleend (dat eindig op het moment dat hij niet meer in staat is zijn hobby uit te oefenen of wanneer hij overlijdt). Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend door anderen, zoals vrijwilligers. [eiser] kan dus vrijwilligers inschakelen, omdat Rhynleve daarmee heeft ingestemd, maar dient zich te houden aan de voorwaarden die zij ten aanzien van de inzet van vrijwilligers stelt.
Het vervreemden van items uit de collectiein de toekomst
4.16.
Partijen zijn tijdens de tweede zitting overeengekomen dat geen van hen items uit de collectie zoals die zich thans in het museum bevindt zal wegnemen en/of vervreemden. In geval van overtreding zal een boete worden verbeurd. [eiser] heeft een boete van
€ 10.000 per overtreding voorgesteld en wil dat die enkel kan worden verbeurd door Rhynleve. De rechtbank is met Rhynleve eens dat niet valt in te zien waarom een dergelijke boete wel voor de een en niet voor de ander zou gelden. De rechtbank zal dan ook bepalen dat beide partijen in geval van vervreemding van een item uit de huidige collectie een boete zullen verbeuren van € 10.000, zoals in het dictum verwoord. Uit dat wat hierna zal worden overwogen onder 4.26 volgt dat de inventarisatie van de deurwaarder (2.10) zal dienen als uitgangspunt ter vaststelling van de samenstelling van de huidige collectie. Aan de hand van deze inventarisatie kan in de toekomst derhalve worden beoordeeld of sprake is van vervreemdingen.
De vervreemding van items uit de collectie door Rhynlevein het verleden
4.17.
De vordering onder 3.1.II.b) houdt verband met het verwijt dat [eiser] Rhynleve maakt, te weten dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door in het verleden enkele items uit de collectie te vervreemden. Rhynleve betwist niet dat zij dit heeft gedaan, maar voert aan dat zij daartoe gerechtigd was en wijst erop dat het niet haar intentie was de hele collectie te verkopen; het ging haar erom een reactie uit te lokken bij [eiser] , met wie zij geen contact meer kon krijgen.
4.18.
De rechtbank is met [eiser] eens dat artikel 3.8 van de overeenkomst zo kan worden uitgelegd dat Rhynleve pas tot verkoop van de collectie mag overgaan als hij is overleden of niet meer in staat is zijn hobby uit te oefenen, ook al is de eigendom van die collectie in handen van Rhynleve. Daar staat tegenover dat in de overeenkomst geen expliciet verkoopverbod is opgenomen, ook niet ten aanzien van enkele items, en dat [eiser] niet heeft gesteld (en ook niet is gebleken) dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst wel hebben bedoeld dit zo af te spreken. Geen van partijen heeft duidelijk gemaakt hoeveel items er precies zijn verkocht, maar zij zijn het er wel over eens dat het aantal beperkt is. [eiser] heeft niet gesteld dat hij vanwege het ontbreken van die enkele items niet in staat is geweest zijn hobby uit te oefenen en dit is ook niet gebleken. Tegen deze achtergrond heeft [eiser] onvoldoende toegelicht waarom Rhynleve tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst door het verkopen van enkele items. De vordering zal worden afgewezen.
4.19.
Met het voorgaande is het door [eiser] in conventie gevorderde (i) bij tussenvonnis onder 3.1.IV.a) en 3.1.IV.b) en (ii) bij eindvonnis onder 3.1.I.a) tot en met 3.1.II.b) en (iii) het door Rhynleve in reconventie gevorderde onder 3.4.4.a) (deels) beoordeeld althans hebben partijen hieraan al uitvoering gegeven. Deze vorderingen behoeven daarom geen verdere bespreking meer.
4.20.
Nu partijen hun relatie willen voortzetten en gelet op de afspraken die zij in dat verband hebben gemaakt, heeft Rhynleve geen belang meer bij (i) een verklaring voor recht dat zij het museum niet meer aan [eiser] ter beschikking hoeft te stellen, omdat hij niet meer in staat zou zijn de hobby uit te oefenen of (ii) (gedeeltelijke) ontbinding of wijziging van de overeenkomst. De vorderingen onder 3.4.1 tot en met 3.4.3 worden afgewezen.
Verbod voor het stallen van zaken van derden
4.21.
Ten aanzien van het gevorderde in reconventie meest subsidiair onder 3.4.4.a)
sub iiresteert de beoordeling van een verbod tot het exposeren van zaken van derden in het museum. Hoewel op zich niet ongebruikelijk is dat musea (tijdelijk) eigendommen van derden tentoonstellen, is de rechtbank met Rhynleve eens dat dit in het verleden tussen partijen tot ruis heeft geleid. De perikelen rondom de Puch Grand Prix zijn daar een voorbeeld van. Tijdens de eerste zitting heeft [eiser] verklaard dat hij bereid is geen zaken van derden meer in het museum te stallen. De rechtbank zal deze vordering dan ook toewijzen zoals in het dictum verwoord.
Rhynleve heeft nog niet volledig voldaan aan artikel 3.4
4.22.
De vordering van Rhynleve onder 3.4.5.a) wordt afgewezen. Er is (nog) geen goederenlift. Rhynleve heeft dus niet volledig voldaan aan haar verplichtingen uit artikel 3.4 van de overeenkomst. Zij heeft ook geen belang (meer) bij deze vordering, nu zij heeft toegezegd alsnog een goederenlift te (laten) plaatsen (4.12).
4.23.
Een en ander leidt ertoe dat de vordering van [eiser] onder 3.1.IV.c) zal worden toegewezen zoals in het dictum verwoord.
De samenstelling en omvang van de collectie
4.24.
De vorderingen onder 3.1.III.a) en 3.4.5.b) komen erop neer dat:
[eiser] Rhynleve verwijt dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door te weigeren een Puch Grand Prix af te geven die toebehoort aan een derde (2.12). [eiser] moest deze bromfiets ‘vrijkopen’ voor € 850 en heeft dit bedrag onder protest betaald, waarna de bromfiets alsnog is afgegeven;
Rhynleve [eiser] verwijt dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door niet de hele collectie aan haar te leveren. Alle bromfietsen die ten tijde van de verkoop aan hem in eigendom toebehoorden, zijn onderdeel van de collectie (en dus de aankoop). Uit een brochure blijkt dat [eiser] 200 brommers heeft (gehad). Dit betekent dat hij er nog 60 aan haar moet leveren.
Ad 4.24.a) De vordering uit hoofde van de Puch Grand Prix
4.25.
In artikel 3.1. van de overeenkomst is bepaald dat
alleroerende zaken, waaronder de collectie, zijn inbegrepen in de koop, zoals vastgelegd in
Bijlage 2, met uitzondering van zes brommers die niet in eigendom toebehoren aan [eiser] , zoals vastgelegd in
Bijlage 3. Bijlage 2 bevat overzichtsfoto’s van verzamelde bromfietsen. Tijdens het eerste kort geding is besproken dat aan de hand van de foto’s niet goed is vast te stellen welke items er precies zijn overgedragen. Daarop hebben partijen besloten tot de gezamenlijke opdracht aan de deurwaarder (2.10). In het vonnis in kort geding van 8 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat aan de hand van die inventarisatie van de deurwaarder “
voor beide partijen helder is wat zich op dat moment in het museum bevindt, dat de op die lijst genoemde goederen tot de eigendom van Rhynleve behoren en dat [eiser] hierop geen aanspraak meer kan maken” (2.13).
4.26.
Maar ook met het opstellen van het proces-verbaal is het geschil op dit punt kennelijk niet volledig opgelost. Volgens [eiser] bevat het proces-verbaal namelijk geen juiste weergave van de items die in eigendom aan Rhynleve zijn overgedragen. Er moet volgens hem opnieuw – op kosten van Rhynleve – een proces-verbaal worden opgesteld. Tijdens de eerste zitting in het kader van deze procedure is duidelijk geworden dat het [eiser] met name te doen is om de Puch Grand Prix. Omdat het geschil zich hiertoe beperkt, hebben partijen ter zitting desgevraagd bevestigd dat het proces-verbaal van constatering (2.10) voor het overige, dus met uitzondering van de Puch Grand Prix en Bijlage 2 en 3 bij de overeenkomst, wél kan dienen als uitgangspunt voor de vraag wat er
in ieder gevalin eigendom is overgedragen. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] onder 3.1.III.b) en 3.1.III.c) zijn ingetrokken. Wel heeft [eiser] de rechtbank verzocht ten aanzien van de Puch Grand Prix nog een knoop door te hakken en betoogd dat het proces-verbaal van constatering daarbij niet leidend is.
4.27.
Ten aanzien van de Puch Grand Prix (vordering 3.1.III.a) overweegt de rechtbank als volgt.
4.28.
Volgens [eiser] was de Puch Grand Prix geen onderdeel van de al overgedragen collectie en is deze ten onrechte in het proces-verbaal van constatering van de deurwaarder vermeld. Dit is een fout die is veroorzaakt door de omstandigheid dat hij niet bij de inventarisatie aanwezig mocht zijn, aldus [eiser] . Het was voor [eiser] echter vrij eenvoudig na te gaan welke brommers op de lijst van de deurwaarder ontbreken of ten onrechte worden genoemd door deze te vergelijken met de aanwezige voorraad. [eiser] is degene die de collectie heeft samengesteld en verkocht en is ook degene die stelt te weten welke items aan derden toebehoren. Dat is ook niet vreemd, want hij maakt de afspraken met derden indien hun bromfiets tijdelijk wordt geëxposeerd in het museum. Het had dan ook op de weg van [eiser] gelegen eventuele eigendommen van derden zo spoedig mogelijk, liefst bij voorbaat, concreet te benoemen - gelet op de aard van Bijlage 3 bij de overeenkomst lijkt dit eerder zo te zijn gegaan - of in ieder geval naderhand de inventarisatie van de deurwaarder te controleren zodra deze beschikbaar kwam. Temeer nu [eiser] zelf heeft verklaard dat hij, om vergissingen te voorkomen, bij de inventarisatie aanwezig had willen zijn, maar dat de deurwaarder de inventarisatie buiten aanwezigheid van partijen heeft verricht. Tegen deze achtergrond zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is van een fout in het proces-verbaal van de deurwaarder en dus ook om ten aanzien van de Puch Grand Prix af te wijken van de afspraak die partijen tijdens het eerste kort geding hebben gemaakt, namelijk dat het proces-verbaal van de deurwaarder dé inventarisatie van de collectie zou zijn die een ieder helderheid moest verschaffen. De rechtbank weegt in dit verband ook mee dat de Puch Grand Prix steeds in het museum heeft gestaan, ook in de periode dat tussen partijen al discussie bestond over (andere) items die volgens [eiser] aan derden zouden toebehoren. Het is de rechtbank niet gebleken dat de Puch Grand Prix (ook) onderdeel van deze discussie was. Pas (ruim) na het opstellen van het proces-verbaal door de deurwaarden heeft [eiser] het standpunt ingenomen dat de Puch Grand Prix in eigendom aan een derde toebehoorde en dus niet in eigendom aan Rhynleve was overgedragen.
4.29.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [eiser] om Rhynleve te veroordelen tot betaling van € 850 (vordering 3.1.III.a) moet worden afgewezen.
Ad 4.24.b) De vordering uit hoofde van 60 ontbrekende bromfietsen
4.30.
De vordering van Rhynleve tot levering door [eiser] van 60 bromfietsen mist voldoende onderbouwing en zal worden afgewezen. Partijen waren het er in eerste instantie over eens dat uit de foto’s van Bijlage 2 genoegzaam moest blijken van (de omvang en samenstelling van) de collectie. Dat dit achteraf gezien tot onduidelijkheden heeft geleid, kan niet aan [eiser] worden tegengeworpen. [eiser] heeft aangevoerd dat de collectie bestond uit circa 140 complete bromfietsen die in het museum stonden en voor het overige uit losse onderdelen. Rhynleve heeft dit niet weersproken. Sterker nog, zij heeft ter zitting verklaard dat bij het sluiten van de overeenkomst niet is gesproken over aantallen en dat ten aanzien van ‘alle overige brommers in eigendom van Verkoper’ in feite carte blanche is verleend. Tegen deze achtergrond kan niet worden vastgesteld dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn leveringsverplichting voortvloeiende uit de overeenkomst.
De gevorderde vergoeding voor energie- en waterkosten
4.31.
Rhynleve betaalt (naar de rechtbank begrijpt sinds datum levering) de energie- en waterlasten voor het museum. Zij stelt zich op het standpunt dat [eiser] hiervoor een vergoeding aan haar verschuldigd is. Met een beroep op de “om niet”-bepaling in de overeenkomst betwist [eiser] een dergelijke vergoeding verschuldigd te zijn.
4.32.
De rechtbank overweegt dat niet alleen naar de letterlijke bewoordingen van de term “om niet” moet worden gekeken, maar ook naar de betekenis die partijen aan deze tekst hebben gegeven en wat zij over en weer van elkaar mochten verwachten.
4.33.
In de overeenkomst zijn partijen niets overeengekomen over (de vergoeding van) genoemde lasten. Ook voor het overige is geen vergoeding van onkosten opgenomen die in rechtstreeks verband kunnen staan met het ter beschikking stellen van de ruimte of die samenhangen met onkosten vanwege het gebruik van de ruimte. Nu nergens is vastgelegd voor wiens rekening genoemde lasten dienen te komen en niet is gesteld of gebleken dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst hebben bedoeld dat Rhynleve dan wel [eiser] dit zou moeten betalen, brengt een redelijke uitleg van de overeenkomst met zich mee dat deze lasten voor rekening van [eiser] dienen te komen. Het gaat immers om gebruikerslasten die in het algemeen worden gemaakt door de gebruiker van een onroerende zaak. [eiser] is degene die invloed heeft op de hoogte hiervan en heeft ook niet betwist dat genoemde lasten in beginsel voor rekening van de gebruiker komen. Daar komt bij dat in artikel 3.8 is vastgelegd dat aan [eiser] een persoonlijk
gebruiksrecht is verleend en dat, hoewel dit wellicht voor de hand ligt nu de eigendom van de onroerende zaak aan Rhynleve is overgedragen, partijen in (artikel 3.5 van) de overeenkomst wel hebben bepaald dat Rhynleve de zakelijke lasten verbonden aan het eigendomsrecht zal betalen. De omstandigheid dat een ruimte om niet, dus zonder tegenprestatie, in gebruik wordt gegeven, betekent nog niet dat in zijn geheel geen kosten kunnen worden doorberekend. Daarom had het op de weg van [eiser] gelegen om bij het sluiten van de overeenkomst te bedingen dat (ook) de water- en energielasten voor rekening van Rhynleve zouden blijven, indien hij dit had gewild.
4.34.
Daar staat tegenover dat Rhynleve niet inzichtelijk heeft gemaakt wat voor het museum de werkelijke kosten zijn van gas, water en elektriciteit. De rechtbank begrijpt dat dit verband houdt met het feit dat er geen aparte meter is die dit registreert. Voor zover Rhynleve de verklaring voor recht ook met terugwerkende kracht heeft willen vorderen, heeft zij onvoldoende onderbouwd wat in deze als een redelijke vergoeding kan worden beschouwd en is het de rechtbank overigens ook niet gebleken dat zij eerder om vergoeding van genoemde kosten heeft verzocht, behoudens een te betalen vergoeding voor huur exclusief energie- en servicekosten die zij heeft genoemd in het kader van een voorstel ter beëindiging van de relatie op 29 juli 2020 (2.7). De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht (3.4.b) dan ook toewijzen vanaf de datum van dit vonnis. Tijdens de tweede zitting hebben partijen afgesproken dat er een aparte gas-, water- en elektriciteitsmeter ten behoeve van het museum zal worden geplaatst, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat deze kosten voor rekening van [eiser] dienen te komen. De rechtbank gaat er van uit dat Rhynleve dit zo spoedig mogelijk zal realiseren.
Factuur voor het afvoeren chemisch afval
4.35.
Rhynleve heeft uit enkele bedrijfsruimtes op de percelen (chemisch) afval laten afvoeren door derden. Zij heeft die werkzaamheden in rekening gebracht bij [eiser] , die de factuur niet heeft betaald.
4.36.
Vast staat dat de overeenkomst zelf geen grondslag biedt voor de vordering van Rhynleve. Het komt dus aan op de vraag of partijen aanvullende afspraken hebben gemaakt. In dat verband heeft Rhynleve gewezen op een brief van 1 mei 2020, waarin staat dat zij na mondeling overleg met [eiser] aan hem een aanbod heeft gedaan voor (onder meer) het laten leeghalen van bedrijfsruimtes (verwijderen van afval) op de percelen (2.5). [eiser] betwist niet dat hij met Rhynleve heeft gesproken over het laten verwijderen van (chemisch) afval, dat hij de (brief)overeenkomst heeft ondertekend en dat Rhynleve heeft bewerkstelligd dat de afgesproken werkzaamheden zijn verricht voor de afgesproken prijs.
4.37.
De brief van 1 mei 2020 dient in beginsel als dwingend bewijs. Ter zitting is besproken dat het niet gaat om vervuiling
vanof
inde grond ten aanzien waarvan de ‘as is’-bepaling in de overeenkomst van toepassing is, maar dat het gaat om dozen met (chemisch) afval die in (een van) de opstallen waren opgeslagen. Tegen deze achtergrond heeft Rhynleve voldoende onderbouwd dat zij met [eiser] (aanvullend) is overeengekomen dat zij dit afval voor zijn rekening zou laten afvoeren.
4.38.
[eiser] heeft hiertegen ingebracht dat de briefovereenkomst moet worden vernietigd dan wel nietig is wegens strijd met dwingendrechtelijk consumentenrecht respectievelijk de aanwezigheid van wilsgebreken, dan wel inhoudelijk geen grondslag biedt. Het consumentenrecht ziet echter op bescherming van de belangen van de consument en is in beginsel gericht op het herstellen van evenwicht tussen sterke partijen (producenten en aanbieders van zaken en diensten) en zwakke partijen (consumenten en eindgebruikers) op de markt. [eiser] heeft niet gesteld waarom zijn hoedanigheid althans zijn handelen gelijk is te stellen aan dat van een consument en heeft het standpunt ook niet onderbouwd nadat Rhynleve dit heeft bestreden. Zijn betoog rijmt ook niet met het verweer dat hij heeft gevoerd bij de hiervoor besproken vergoeding voor energie- en waterkosten, te weten dat sprake is van commerciële bruikleen. Het (betwiste) beroep van [eiser] op dwaling dan wel bedrog slaagt evenmin, nu dit onvoldoende is onderbouwd met de enkele opmerking dat hij “
een brief onder zijn neus kreeg gedrukt”. [eiser] heeft niet weersproken dat het verwijderde afval zich bevond in bedrijfsruimtes die waren gelegen op zowel percelen die in eigendom waren overgedragen aan Rhynleve als percelen die nog in eigendom toebehoorden aan hemzelf dan wel zijn vennootschap. De argumenten die [eiser] voor het overige naar voren heeft gebracht gaan daarom evenmin op.
4.39.
De vordering van Rhynleve onder 3.4.5.c) zal worden toegewezen.
Het innen van niet-verbeurde dwangsommen door [eiser]
4.40.
De door [eiser] geïnde dwangsommen zien op de afsluiting van de (voorheen) separate werkplaats en op een afsluiting van het hele Entreegebouw van 10 tot 14 maart 2022. In haar vonnis van 13 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter (onder 5.9) als volgt geoordeeld.
“Dan resteert de vraag of [eiser] terecht dwangsommen heeft geïncasseerd. (…) Naar voorlopig oordeel zijn dan ook beide partijen in gelijke mate debet aan het gerezen probleem rond de werkplaats. Onder die omstandigheden zijn de dwangsommen in verband met de afsluiting van de werkplaats naar voorlopig oordeel niet verbeurd. Dat ligt anders voor de afsluiting van het hele gebouw. Daar had [eiser] part noch deel aan en daardoor kon hij het museum in het geheel niet meer betreden. Van een reden voor opschorting van de verplichtingen van Rhynleve die de afsluiting zou kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. In geschil is hoe lang die afsluiting heeft geduurd. [eiser] stelt dat het vier dagen is geweest en Rhynleve stelt, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat het slechts drie dagen zijn geweest. Vast staat dat die afsluiting onder dreiging van een kort geding weer ongedaan is gemaakt. De voorzieningenrechter stelt vast dat feitelijk niet is betwist dat ten minste drie dagen geen toegang mogelijk was. Daarmee zijn in ieder geval dwangsommen verbeurd door Rhynleve, tot een bedrag van € 750. Het meerdere geïncasseerde bedrag is naar voorlopig oordeel onverschuldigd betaald, hetgeen leidt tot een terugbetalingsverplichting van € 18.716,20 voor [eiser] .”
4.41.
Tijdens de eerste mondelinge behandeling in deze procedure hebben partijen de rechtbank bevestigd dat [eiser] het bedrag van € 18.716,20 inmiddels heeft terugbetaald. Rhynleve heeft verklaard het bedrag van € 750 niet langer terug te willen vorderen en eveneens laten weten niet langer aanspraak te zullen maken op de rente over het bedrag van € 18.716,20. De rechtbank heeft partijen vervolgens gevraagd welke vordering dan nog ter beoordeling voorligt. Daarop heeft Rhynleve laten weten dat zij nog steeds een oordeel wil over de onrechtmatigheid van het door [eiser] gelegde executoriale beslag ter hoogte van € 25.000. Omdat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel is en [eiser] alsnog aanspraak zou kunnen maken op de volledige dwangsom, heeft zij hier belang bij. Vervolgens heeft de advocaat van [eiser] verklaard dat [eiser] hierop geen aanspraak meer zal maken en bevestigd dat over het verleden geen dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank gaat ervan uit dat het geschil tussen partijen hiermee van tafel is. Over de rechtmatigheid van een executoriaal beslag in de toekomst kan de rechtbank immers geen oordeel geven.
4.42.
De rechtbank zal de vorderingen van Rhynleve onder 3.4.5.d), voor zover deze niet zijn ingetrokken, afwijzen vanwege het gebrek aan belang.
Dwangsommen
4.43.
Partijen hebben over en weer ten aanzien van hun verschillende vorderingen de oplegging van dwangsommen gevorderd. Als stimulans tot de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst, althans de ter zitting tussen partijen gemaakte afspraken, zal de rechtbank dwangsommen verbinden aan de uitgesproken veroordelingen voor zover zij daartoe aanleiding ziet. Dwangsommen worden gematigd en gemaximeerd zoals opgenomen in het dictum.
Proceskosten
4.44.
In het licht van het feit dat partijen zowel in conventie als in reconventie over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld en overeenstemming hebben weten te bereiken over (de nadere invulling van) de voortzetting van hun samenwerking, is compensatie van de proceskosten op zijn plaats.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat beide partijen in geval van vervreemding van een item uit de huidige collectie een boete verbeuren van € 10.000, een en ander vast te stellen aan de hand van het proces-verbaal van constatering van de deurwaarder van 4 januari 2021 dat zal dienen als uitgangspunt ter vaststelling van de samenstelling van de huidige collectie;
In conventie
5.2.
verklaart voor recht dat de tussen Rhynleve en [eiser] gesloten overeenkomst en de door partijen ter zitting van 11 mei 2023 gemaakte nadere afspraken mede inhouden dat [eiser] de collectie mag exposeren, zodanig dat bezoekers toegang tot de collectie kunnen hebben en [eiser] de collectie tentoon kan stellen;
5.3.
verklaart voor recht dat Rhynleve voornoemd exposeren niet alleen moet gehengen en gedogen, maar moet faciliteren conform de ter zitting van 11 mei 2023 tussen partijen gemaakte afspraken, bij gebreke waarvan Rhynleve een dwangsom zal verbeuren van € 250 per gebeurtenis dat zij hier niet aan voldoet, met een maximum van € 50.000;
5.4.
veroordeelt Rhynleve tot nakoming van de overeenkomst, althans de ter zitting van 11 mei 2023 tussen partijen gemaakte nadere afspraken, in die zin dat zij binnen zes maanden na datum van dit vonnis de verfraaiingen aan het Entreegebouw zoals weergegeven in dit vonnis onder 4.12 zal hebben gerealiseerd, waarvan ten minste onderdeel moet uitmaken een expositieruimte van minimaal 360 m2 verdeeld over de begane grond en een eerste verdieping, inclusief werkplaats met goederenlift en de voor een museum gangbare voorzieningen c.q. faciliteiten, bij gebreke waarvan Rhynleve een dwangsom zal verbeuren van € 500 per dag dat Rhynleve deze veroordeling niet nakomt, tot aan de dag dat de overeenkomst volledig zal zijn nagekomen, met een maximum van
€ 200.000;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.8.
bepaalt dat [eiser] eerst voorafgaand toestemming van Rhynleve dient te verkrijgen indien hij vrijwilligers wil inzetten ten behoeve van het onderhouden van de collectie en dat [eiser] erop dient toe te zien dat eventuele vrijwilligers de collectie enkel zullen onderhouden in zijn bijzijn en dat [eiser] een dwangsom zal verbeuren van € 250 per dag dat hij hier niet aan voldoet, met een maximum van € 50.000;
5.9.
verbiedt [eiser] zaken van derden te stallen c.q. te exposeren in het museum, bij gebreke waarvan [eiser] een dwangsom zal verbeuren van € 250 per gebeurtenis dat hij hier niet aan voldoet, met een maximum van € 50.000;
5.10.
verklaart voor recht dat [eiser] vanaf de datum van dit vonnis aan Rhynleve een vergoeding verschuldigd is voor energie- en waterlasten ter zake van het gebruik van de museumruimte;
5.11.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan Rhynleve van een bedrag van € 22.459,90 inclusief btw uit hoofde van factuur [factuurnummer] van 7 januari 2021 vanwege het verwijderen van chemisch afval op de percelen;
5.12.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.13.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.14.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken op
9 augustus 2023.
Type: 2513