ECLI:NL:RBDHA:2023:12283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/644828 / HA RK 23-111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag bestuur stichting en niet-ontvankelijkheid van verzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarin verzoekers, bestaande uit [verzoeker sub 1] en de VOF, een verzoek hebben ingediend tot ontslag van het bestuur van de Stichting. De verzoekers stellen dat hun belangen worden geschaad door het handelen van het bestuur, dat volgens hen in strijd handelt met het statutaire doel van de Stichting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoekers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 2:298 BW, omdat hun belangen voornamelijk van contractuele aard zijn en zij geen directe relatie met de Stichting hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers niet ontvankelijk zijn in hun verzoek en hen veroordeeld in de proceskosten van de verweerders, die zijn begroot op € 1.872. De beschikking is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de verzoekers de mogelijkheid gegeven om binnen twee weken na de beschikking te betalen, anders is wettelijke rente verschuldigd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/644828 / HA RK 23-111
Beschikking van 10 augustus 2023
in de zaak van

1.[verzoeker sub 1] te [plaats] ,

2.
[de VOF]te [plaats] ,
verzoekers,
advocaten mr. S. Yntema en mr. G. Strik te Amsterdam,
tegen

1.[de Stichting] te [plaats] ,

2.
[verweerster sub 2]te [plaats] ,
3.
[verweerder sub 3]te [plaats] ,
4.
[verweerster sub 4]te [plaats] ,
5.
[verweerder sub 5]te [plaats] ,
verweerders,
advocaten mr. M.J. van Basten Batenburg en mr. A.J. Kievit te Den Haag.
Verzoekers worden hierna gezamenlijk ‘ [verzoeker sub 1 c.s.] .’ en separaat ‘ [verzoeker sub 1] ’ en ‘de VOF’ genoemd. Verweerder sub 1 wordt ‘de Stichting’ genoemd en verweerders sub 2 t/m 5 gezamenlijk ‘het Bestuur’; gezamenlijk worden zij aangeduid als ‘verweerders’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 23 maart 2023 ontvangen verzoekschrift, met bijlage 1 tot en met 59;
  • het op 16 juni 2023 ontvangen verweerschrift, met producties 1 tot en met 8;
  • de op 22 juni 2023 ontvangen akte overlegging bijlagen van [verzoeker sub 1 c.s.] ., met bijlagen 60 tot en met 65;
  • de op 29 juni 2023 gehouden mondelinge behandeling waar door beide partijen spreekaantekeningen zijn overgelegd en waarbij aanwezig waren:
o namens [verzoeker sub 1 c.s.] .: [verzoeker sub 1] in persoon, vergezeld van mrs. Yntema en Strik;
o namens het Bestuur en de Stichting: [verweerder sub 3] , [verweerder sub 5] en [verweerster sub 4] , vergezeld van mr. Van Basten Batenburg en mr. Kievit.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is bepaald dat vandaag beschikking wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
De Stichting is gevestigd in [plaats] en heeft blijkens de statuten als doel:

het oprichten, instandhouden en exploiteren van een gebouw aan de [Straatnaam] te [plaats] , [gemeente] , ten behoeve van het verenigingsleven, de vrijetijdsbesteding, de ontmoeting en dienstverlening. Zij beoogt niet het behalen van winst. De stichting tracht haar doel te bereiken door het oprichten, het instandhouden en de exploitatie van een gebouw.
Het gebouw dat de Stichting voor dit statutaire doel gebruikt is [Naam ] .
2.2.
Het gebouw [Naam ] is eigendom van [de gemeente] (hierna: de gemeente). De Stichting heeft met de gemeente een huur-, beheers-, en subsidieovereenkomst gesloten.
2.3.
[verzoeker sub 1] exploiteert als horecaondernemer [Naam ] en heeft in februari 2015 daartoe een huur-, beheers- en exploitatieovereenkomst met de Stichting gesloten. Voor die tijd was [verzoeker sub 1] uit hoofde van een arbeidsovereenkomst met de Stichting werkzaam in [Naam ] .
2.4.
In 2020 hebben [verzoeker sub 1] en het Bestuur een mediationtraject doorlopen in verband met onderlinge meningsverschillen. Die mediation is mislukt.
2.5.
Bij brieven van 19 april 2021 en 19 oktober 2021 heeft [verzoeker sub 1] de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aangeschreven in verband met door hem gesteld misbruik van het camerasysteem van [Naam ] door leden van het Bestuur. De AP zag geen aanleiding voor verder onderzoek.
2.6.
Op 13 juli 2021 heeft [verzoeker sub 1] een subsidieaanvraag gedaan bij de gemeente. De gemeente heeft deze aanvraag buiten behandeling gelaten wegens termijnoverschrijding en heeft medegedeeld dat [verzoeker sub 1] aanvraag anders ook zou worden afgewezen, nu de gemeente al een subsidieovereenkomst heeft met de Stichting voor exploitatie en beheer van [Naam ] .
2.7.
Middels een beroepsschrift, gedateerd 30 april 2021 heeft [verzoeker sub 1] getracht via de bestuursrechter onder meer te bewerkstelligen dat de Stichting aan hem btw-verlies dient te vergoeden, coronasteun integraal dient uit te betalen, het de Stichting niet is toegestaan haar financiële middelen voor iets anders aan te wenden dan [Naam ] en het Bestuur aansprakelijk te houden voor het uitgeven van geld dat zij heeft aangewend voor andere zaken dan voor [Naam ] . Bij beschikking van 10 december 2021 heeft de bestuursrechter zich onbevoegd geacht van het verzoek kennis te nemen, omdat de Stichting niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt.
2.8.
Bij dagvaarding van 8 augustus 2022 heeft [verzoeker sub 1] gevorderd dat door de Stichting van de gemeente ontvangen compensatie voor energiekosten in mindering moet worden gebracht op door hem aan de Stichting te betalen energiekosten. Bij vonnis van 8 februari 2023 is deze vordering door de kantonrechter van deze rechtbank afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker sub 1 c.s.] . verzoeken in deze procedure, zakelijk weergegeven, uitvoerbaar bij voorraad:
bij wijze van voorlopige voorziening:
I. met onmiddellijke ingang het Bestuur als bestuurder van de Stichting voorlopig te schorsen voor de duur van behandeling van het verzoek tot hun ontslag;
II. de schorsing onder I. te doen inschrijven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;
III. voor de duur van de schorsing een door de rechtbank op voorspraak van [stichting II] en op kosten van de Stichting aan te wijzen onafhankelijk bestuurder van onbesproken gedrag te benoemen als tijdelijk bestuurder van de Stichting, met doorslaggevende stem en aan wie overigens alle bevoegdheden toekomen die de wet en de statuten aan de bestuurder toekennen en die voorts als taak krijgt onderzoek te doen naar de in het verzoekschrift omschreven periode en onderwerpen;
en ten gronde:
IV. het Bestuur te ontslaan als bestuurder van de Stichting;
V. tenminste één door de rechtbank aan te wijzen onafhankelijk bestuurder van onbesproken gedrag te benoemen als voorlopig bestuurder van de Stichting, met doorslaggevende stem en aan wie overigens alle bevoegdheden toekomen die de wet en de statuten aan de bestuurder toekennen die de opdracht krijgt een nieuw bestuur te formeren en vervolgens te defungeren;
VI. het ontslag als verzocht onder IV. en de benoeming van de nieuwe bestuurder te doen inschrijven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;
VII het Bestuur te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de nakosten.
3.2.
Daartoe voeren [verzoeker sub 1 c.s.] . – samengevat – het volgende aan. Het Bestuur zit [verzoeker sub 1] opzettelijk dwars, waardoor [Naam ] in financiële moeilijkheden raakt en haar voortbestaan in gevaar komt. Het Bestuur handelt daarmee in strijd met het statutaire doel van de Stichting. Er is sprake van zeer ondoorzichtig handelen van het Bestuur, dat bij [verzoeker sub 1] veel vragen oproept. Het is niet eenvoudig om deze handelwijze van het Bestuur te kunnen onderzoeken omdat daarvoor de benodigde informatie ontbreekt. Duidelijk is wel dat het Bestuur het geld van de Stichting onvoldoende aanwendt om [Naam ] te laten floreren, terwijl dat nu juist het statutaire doel is van de Stichting. Het is onbegrijpelijk dat het Bestuur de financiële middelen van de Stichting niet direct en volledig ten goede laat komen aan [Naam ] . Het Bestuur probeert met haar onbehoorlijk handelen [verzoeker sub 1] in de financiële problemen te brengen en hem zodoende uit [Naam ] te werken, aldus [verzoeker sub 1 c.s.] .
3.3.
Verweerders voeren gemotiveerd verweer tegen het verzoek van [verzoeker sub 1 c.s.] . Op dat verweer wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
[verzoeker sub 1] stelt dat zijn belangen en die van de VOF rechtstreeks worden geraakt door het handelen van het Bestuur, zodat [verzoeker sub 1] en de VOF beiden ontvankelijk zijn in hun verzoek. De Stichting en het Bestuur zijn daarentegen van mening dat de verzoekers niet ontvankelijk moeten worden verklaard. Zij stellen dat de eigen zakelijke belangen van [verzoeker sub 1] daarvoor onvoldoende zijn. De relatie tussen de Stichting en [verzoeker sub 1] ligt vast in contracten die door de Stichting correct worden nagekomen. Eventuele geschillen over de (wijze van) nakoming daarvan kunnen geen grondslag vormen voor een verzoek tot ontslag van het Bestuur op grond van artikel 2:298 BW. De VOF heeft evenmin een belang als bedoeld in artikel 2:298 BW. Met de VOF bestaat zelfs geen enkele contractuele relatie. Bovendien wordt uit het verzoek niet duidelijk welk verwijt aan de individuele bestuurders wordt gemaakt. Een procedure ex artikel 2:298 BW is niet bedoeld om een voltallig bestuur collectief te laten ontslaan, aldus verweerders.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 2:298 lid 1 BW niet in het algemeen is vermeld wie tot de belanghebbenden in de zin van deze bepaling zijn te rekenen. Dit moet uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen worden afgeleid. Bij de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is, zal een rol spelen in hoeverre deze door de uitkomst van de desbetreffende procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat deze daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre deze anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld, dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen.
4.3.
De rechtbank constateert dat niet ter discussie staat dat de relatie tussen [verzoeker sub 1] en de Stichting een contractuele is, vastgelegd in drie schriftelijke overeenkomsten, te weten een huur- beheers- en exploitatieovereenkomst. [verzoeker sub 1] stelt zich feitelijk op het standpunt dat het Bestuur hem financieel benadeelt, waardoor de exploitatie van [Naam ] gevaar loopt en hij dreigt failliet te gaan. Anders dan [verzoeker sub 1] meent brengt dat niet met zich dat hij reeds op grond van die stelling als belanghebbende in deze zaak moet worden aangemerkt. Het geschil tussen [verzoeker sub 1] en de Stichting is immers van contractuele aard. Indien [verzoeker sub 1] van mening is dat de Stichting haar verplichtingen jegens hem niet of niet correct nakomt, dan is de geëigende weg om nakoming af te dwingen door het instellen van een actie in een civiele procedure. Via dit verzoek poogt [verzoeker sub 1] in wezen de besluitvorming in de Stichting over het geschil met hem in voor hem gunstige zin te beïnvloeden, door het Bestuur te laten vervangen. Nu [verzoeker sub 1] , anders dan als contractspartner, niet op enigerlei wijze met de (organisatie van de) Stichting verbonden is geweest, kan hij niet als belanghebbende in de zin van artikel 2:298 BW worden aangemerkt. Ook de VOF is geen belanghebbende in vorenbedoelde zin. De VOF heeft geen enkele relatie met de Stichting, zelfs geen contractuele, en waarom de VOF desondanks als belanghebbende zou moeten worden aangemerkt is niet duidelijk geworden. Het feit dat [verzoeker sub 1] kennelijk met zijn partner een VOF is aangegaan nadat hij in persoon de overeenkomsten met de Stichting had gesloten volstaat niet. Dat betekent slechts dat de VOF mogelijk een (afgeleid) geldelijk belang heeft bij de uitkomst van een contractueel geschil tussen [verzoeker sub 1] en de Stichting. Dat is onvoldoende om de VOF als belanghebbende in het onderhavige geschil aan te merken. Voor zover [verzoeker sub 1] nog heeft aangevoerd dat [Naam ] hem ook als burger zeer na aan het hart ligt en hij zich al sinds 1979 inzet voor [Naam ] , zodat hij om die reden als belanghebbende moet worden aangemerkt, kan hem dat evenmin baten. Dat doet niet af aan het feit dat zijn stellingen betreffende het handelen van het Bestuur met name betrekking hebben op zijn eigen zakelijke belangen. Hij focust immers vooral op financiële vergoedingen en subsidies waarop hij meent jegens de Stichting aanspraak te kunnen maken, en die hem naar zijn zeggen ten onrechte door het Bestuur worden onthouden. Zoals gezegd kan een geschil daarover op andere wijze worden uitgeprocedeerd. De rechtbank tekent in dat kader nog aan dat [verzoeker sub 1] en de VOF al eerder, bij de bestuursrechter, vergeefs hebben gepoogd nadere (financiële) maatregelen van de Stichting af te dwingen en [verzoeker sub 1] ook recent nog bij de kantonrechter tegen de Stichting heeft geprocedeerd over diverse vorderingen die hij meent te hebben, maar dat hij ook daar in het ongelijk is gesteld.
Proceskosten
4.4.
Nu [verzoeker sub 1] en de VOF niet ontvankelijk worden verklaard zullen zij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van verweerders veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 1.872, waarvan € 676,00 aan griffierecht en € 1.196 voor salaris advocaat (2 x tarief € 598).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [verzoeker sub 1] en de VOF niet ontvankelijk;
5.2.
veroordeelt [verzoeker sub 1] en de VOF hoofdelijk in de proceskosten van verweerders ten bedrage van € 1.872, en bepaalt dat daarover wettelijke rente verschuldigd is indien niet binnen twee weken na datum van deze beschikking is betaald.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 2184