In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen de bestreden besluiten van 24 juli 2023, waarin de staatssecretaris aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. De staatssecretaris heeft op 31 juli 2023 de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft de beroepen op 1 augustus 2023 op zitting behandeld, maar eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank beperkt de beoordeling zich tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend, nu de bewaring is opgeheven. De rechtbank stelt vast dat door eisers geen beroepsgronden zijn aangevoerd, waardoor er geen aanleiding bestaat om de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten. De rechtbank concludeert dat het beroep van eisers van rechtswege een verzoek tot schadevergoeding inhoudt, maar dat dit verzoek wordt afgewezen omdat de beroepen ongegrond zijn. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.