ECLI:NL:RBDHA:2023:12266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21358, NL23.21363, NL23.21365, NL23.21366, NL23.21369 en NL23.21371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen de bestreden besluiten van 24 juli 2023, waarin de staatssecretaris aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. De staatssecretaris heeft op 31 juli 2023 de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft de beroepen op 1 augustus 2023 op zitting behandeld, maar eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank beperkt de beoordeling zich tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend, nu de bewaring is opgeheven. De rechtbank stelt vast dat door eisers geen beroepsgronden zijn aangevoerd, waardoor er geen aanleiding bestaat om de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten. De rechtbank concludeert dat het beroep van eisers van rechtswege een verzoek tot schadevergoeding inhoudt, maar dat dit verzoek wordt afgewezen omdat de beroepen ongegrond zijn. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.21358, NL23.21363, NL23.21365, NL23.21366, NL23.21369 en NL23.21371

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer [nummer] ,

[naam], v-nummer [nummer] ,
[naam], v-nummer [nummer] ,
[naam], v-nummer [nummer] ,
[naam], v-nummer [nummer] ,
[naam], [nummer] ,
eisers
(gemachtigde: mr. H.K. Jap A. Joe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de bestreden besluiten van 24 juli 2023, waarin de staatssecretaris aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Deze beroepen moeten ook worden aangemerkt als verzoeken om toekenning van schadevergoeding.
2. De staatssecretaris heeft op 31 juli 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
3. De rechtbank heeft de beroepen op 1 augustus 2023 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
5. De rechtbank stelt voorop dat eisers op 31 juli 2023 de volgende mededeling aan de rechtbank hebben gedaan:
‘‘Hierdoor deel ik u mede dat het beroep wordt ingetrokken behoudens voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding.’’
Het beroep van eisers houdt van rechtswege een verzoek tot schadevergoeding in. [1] De rechtbank leest daarom in deze mededeling niet dat eisers het beroep intrekken. Eisers wensen namelijk met het verzoek tot schadevergoeding een oordeel over de (on)rechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
6. De rechtbank stelt vast dat door eisers geen beroepsgronden zijn aangevoerd. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding de maatregel bewaring onrechtmatig te achten. In de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens ziet de rechtbank verder geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden van deze maatregel niet was voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.