ECLI:NL:RBDHA:2023:12263
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielprocedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag als kennelijk ongegrond had afgewezen. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om hem toe te staan de beslissing op zijn beroep in Nederland af te wachten, terwijl hij in de opvang voor asielzoekers verbleef.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Tijdens de beoordeling van het verzoek heeft de voorzieningenrechter verwezen naar een eerdere uitspraak in een vergelijkbare zaak (NL23.16688), waarin al op het beroep was beslist. Hierdoor was het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig, en werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans als griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.