ECLI:NL:RBDHA:2023:1225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
09-186836-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersdelict met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van onoplettendheid

Op 7 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die op 21 januari 2020 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een vrachtauto, heeft door aanmerkelijke onoplettendheid en onvoorzichtigheid een ongeluk veroorzaakt waarbij een voetganger, die slechtziend was en een blindenstok gebruikte, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet voldoende heeft vergewist van de verkeerssituatie en niet heeft opgemerkt dat de voetganger zich in de nabijheid van zijn voertuig bevond. Het slachtoffer heeft als gevolg van de aanrijding crush letsel aan haar voet opgelopen, wat heeft geleid tot amputatie van delen van haar voet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/186836-21
Datum uitspraak: 7 februari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 24 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.P. Tuinenburg, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. M.T. de Vaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 januari 2020 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, het fietspad en/of troittoir van [locatie 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- stilstond op het fietspad/troittoir van [locatie 1] en/of (vervolgens) optrok om (voornemens) af te slaan in de richting van [locatie 2] en/of
- (daarbij) niet op de voor motorrijtuigen bestemde rijbaan reed, maar op dat fietspad/troittoir en/of
- zich daarbij niet of onvoldoende heeft vergewist of zich in de nabijheid van het door hem bestuurde voertuig ander verkeer bevond en/of de weg vóór en/of (bij het afslaan) naast hem, verdachte, vrij was en/of
- waarbij de frontspiegel en/of trottoirspiegel niet volgens de daarvoor geldende eisen stonden afgesteld en/of
- niet heeft opgemerkt dat een voetganger ( [slachtoffer] ) vóór/naast het door hem bestuurde voertuig liep en/of
- die voetganger, zijnde een blinde/(zeer) slechtziende voorzien van een blindenstok, niet heeft laten voorgaan, terwijl die voetganger middels het camerasysteem van het voertuig waarin hij, verdachte, reed, zichtbaar moet zijn geweest voor verdachte en/of
- (vervolgens) een aanrijding of in aanraking is gekomen met (de voet van) die voetganger,
waardoor een ander, namelijk [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten crushletsel aan de voet met afstervend weefsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2020 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, het fietspad en/of troittoir van [locatie 1] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
- stilstond op het fietspad/troittoir van [locatie 1] en/of (vervolgens) optrok om (voornemens) af te slaan in de richting van [locatie 2] en/of
- (daarbij) niet op de voor motorrijtuigen bestemde rijbaan reed, maar op dat fietspad/troittoir en/of
- zich daarbij niet of onvoldoende heeft vergewist of zich in de nabijheid van het door hem bestuurde voertuig ander verkeer bevond en/of de weg vóór en/of (bij het afslaan) naast hem, verdachte, vrij was en/of
- waarbij de frontspiegel en/of trottoirspiegel niet volgens de daarvoor geldende eisen stonden afgesteld en/of
- niet heeft opgemerkt dat een voetganger ( [slachtoffer] ) vóór/naast het door hem bestuurde voertuig liep en/of
- die voetganger, zijnde een blinde/(zeer) slechtziende voorzien van een blindenstok, niet heeft laten voorgaan, terwijl die voetganger middels het camerasysteem van het voertuig waarin hij, verdachte, reed, zichtbaar moet zijn geweest voor verdachte en/of
- (vervolgens) een aanrijding of in aanraking is gekomen met (de voet van) die voetganger;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 21 januari 2020 heeft op de T-splitsing Laan van [locatie 1] en [locatie 2] te Den Haag een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de door de verdachte bestuurde vrachtauto bij het rechtsaf slaan in botsing is gekomen met een voor hem voorrangsgerechtigde [voetganger] (hierna: het slachtoffer). Bij deze aanrijding is de voet van het slachtoffer onder de vrachtauto gekomen.
De rechtbank dient te vraag te beantwoorden of de verdachte schuld heeft aan dit ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), dan wel of door zijn gedragingen gevaar op de weg werd veroorzaakt of het verkeer werd gehinderd in de zin van artikel 5 WVW 1994.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en heeft zich op het standpunt gesteld dat het gedrag van de verdachte kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover relevant – ingegaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat geen sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Voor zover nodig zal de rechtbank hierna ingaan op de gevoerde verweren.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020020916, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 23).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 januari 2023, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
“Op 21 januari 2020 reed ik met mijn vrachtauto op [locatie 1] in Den Haag. Ik stond met mijn vrachtauto voor een deel op het betegelde deel tussen het fietspad en de rijbaan en voor een deel op het fietspad om grofvuil in te laden. Ik moest rechtsaf slaan en daar ging het fout. De voet van mevrouw zat vast onder mijn wiel. Ik had deze mevrouw niet gezien.”
2. Het proces-verbaal van verhoor [getuige] , voor zover inhoudende
(p. 11):
“Ik zag een vrachtauto aan kwam rijden. Deze vrachtauto raakt rechts voor de mevrouw.”
3. Het proces-verbaal, te weten ‘Verklaring betrokkene’, opgemaakt op 2 maart 2020, voor zover inhoudende (p. 17 t/m 1:
“Ik liep op het trottoir richting mijn woning. Dat was ter hoogte van [locatie 2] (op [locatie 1] ). Ik gebruik voor de zichtbaarheid een blindenstok. Bij het oversteken van [locatie 2] heb ik mijn stok uitgestoken. Ik zag dat de vrachtauto op het fietspad grofvuil stond in te laden en daar ben ik voorbij gelopen. De wagen sloeg op het fietspad ineens naar rechts. In het Haga ziekenhuis is aan mijn linkervoet crush letsel geconstateerd, met afstervend weefsel.”
4. Het verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 21 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 4 van dat proces-verbaal):
Tijdens het door ons uitgevoerde zichtvelden onderzoek is gebleken, dat het aanwezige camerasysteem het vereiste zicht van de frontspiegel en trottoirspiegel meer dan ruim weergaf.
5. Een geschrift, te weten 'Geneeskundige verklaring', opgemaakt op 7 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 22)
Uitwendig waargenomen letsel
Crush letsel linkervoet
OK 22-01: Deels amputatie teen links, recht zetten botten teen 2-5 links.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 het volgens vaste jurisprudentie aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om ten minste aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan.
Is er sprake van schuld?
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat het gedrag van de verdachte als aanmerkelijk onoplettend kan worden beschouwd en dat het ongeval aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 is te wijten. Tot dat oordeel is het volgende redengevend.
Een vrachtauto is een zwaar voertuig, dat in geval van een ongeval op zijn minst ernstig letsel kan veroorzaken. Reeds hierom mag extra voorzichtigheid worden gevraagd van de bestuurder van een vrachtauto, zeker wanneer daarmee wordt gereden op een fietspad en een trottoir. Dat zijn immers plekken met kwetsbare verkeersdeelnemers. De verdachte had er zich onder deze omstandigheden van moeten vergewissen dat er geen verkeer om de vrachtauto heen was op het moment dat de vrachtauto de weg over het fietspad zou vervolgen.. De verdachte heeft die oplettendheid onvoldoende betracht.
Uit de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer niet heeft gezien en de constatering van de politie over het (ruim voldoende) zicht via het beeldscherm van de camera kan niet anders volgen dan dat de verdachte niet goed heeft opgelet. Het niet laten voorgaan van een voetganger met een blindenstok is onvoorzichtig, en een verkeersfout op zich.
Aldus heeft de verdachte als bestuurder van een vrachtwagen op meerdere momenten onvoldoende oog gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie. Dit betekent dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gehandeld en dat het verkeersongeval derhalve is te wijten aan de schuld van de verdachte, als bedoeld in artikel 6 WVW.
Letsel
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer als gevolg van de botsing crush letsel met afstervend weefsel aan haar linkervoet heeft opgelopen. delen van de voet van het slachtoffer moesten worden geamputeerd. Dit houdt in dat de voet niet volledig zal herstellen. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 21 januari 2020 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over het fietspad
en trottoirvan [locatie 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig te rijden, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- stilstond op het fietspad van [locatie 1] en (vervolgens) optrok om af te slaan in de richting van [locatie 2] en/of
- (daarbij) niet op de voor motorrijtuigen bestemde rijbaan reed, maar op dat fietspad/
trottoiren
- zich daarbij onvoldoende heeft vergewist of zich in de nabijheid van het door hem bestuurde voertuig ander verkeer bevond en de weg vóór en (bij het afslaan) naast hem, verdachte, vrij was en
- niet heeft opgemerkt dat een voetganger ( [slachtoffer] ) vóór/naast het door hem bestuurde voertuig liep en
- die voetganger, zijnde een slechtziende voorzien van een blindenstok, niet heeft laten voorgaan, terwijl die voetganger middels het camerasysteem van het voertuig waarin hij, verdachte, reed, zichtbaar moet zijn geweest voor verdachte en
- vervolgens in aanraking is gekomen met (de voet van) die voetganger,
waardoor [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten
crush letselaan de voet met afstervend weefsel werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair te vervangen voor 75 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen onvoorwaardelijk ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft zowel bij het wegrijden als tijdens het afslaan op de T-splitsing onvoldoende opgelet. Daardoor heeft hij het slachtoffer, nota bene met een blindenstok, over het hoofd gezien en over haar voet gereden
De gevolgen van het ongeval zijn van grote invloed geweest op het leven van het slachtoffer. Als gevolg van de aanrijding heeft het slachtoffer crush letsel aan haar voet opgelopen, met afstervend weefsel. Zij heeft hiervoor operaties moeten ondergaan waarbij onder andere delen van haar voet zijn geamputeerd. Haar voet zal niet volledig kunnen herstellen. Het slachtoffer heeft aangegeven dat het blijvende letsel (blijvend) ingrijpende gevolgen heeft opgeleverd.
Ter zitting is gebleken dat de verdachte zich bewust is van de ernstige gevolgen van zijn verkeersfouten voor het slachtoffer.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 18 mei 2022.
De rechtbank acht een straf op zijn plaats. Voor wat betreft de strafoplegging heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die voor soortgelijke gevallen worden opgelegd.
Gelet op de mate van schuld die de rechtbank bewezen acht, de ernst van de verweten gedraging en de gevolgen daarvan, is een werkstraf van 150 uur passend en geboden.
Daarnaast acht de rechtbank in het kader van de verkeersveiligheid het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen noodzakelijk. Gezien het persoonlijke belang van de verdachte in verband met zijn werkzaamheden, bestaat er echter aanleiding dit geheel in voorwaardelijke vorm te doen. Deze voorwaardelijke straf strekt er mede toe de verdachte ervan te doordringen in de toekomst meer voorzichtigheid in het verkeer in acht te nemen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf van 150 (honderdvijftig) uren;
beveelt, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toepast van
75 (vijfenzeventig)dagen;
veroordeelt de verdachte voorts tot
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor 6 (zes) maanden.
beveelt dat deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H.M. Smelt, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. B. Sahebali, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Louter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2023.