Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
Rechtsmacht
Nu beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
Toepasselijk recht
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw hebben beiden gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat het over en weer gedane verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond zal worden toegewezen.
Huwelijkse vermogen
Rechtsmacht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Toepasselijk recht
De man en de vrouw stellen zich beiden op het standpunt dat Nederlands recht van toepassing is.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de man en de vrouw vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. Op grond van artikel 4 lid 2 onder 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, nu Nederland de in artikel 5 van genoemd verdrag bedoelde verklaring heeft afgelegd en de werking daarvan niet door het tweede lid van dat artikel is uitgesloten.
Inhoudelijke beoordeling
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW (zoals deze golden tot 1 januari 2018) moet worden aangenomen dat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestond. Het uitgangspunt is dan dat de ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:100 BW bij helfte tussen de echtgenoten moet worden verdeeld.
Peildatum
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum 14 juli 2022, zijnde de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt de datum van feitelijke verdeling.
Omvang
De man en de vrouw hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die (eventueel) in de verdeling dienen te worden betrokken:
Chateau te [plaats] , Frankrijk;
Industriepand [naam industriepand] in Frankrijk;
Inboedel in Frankrijk;
Bank- en spaarrekeningen;
Horloges en sieraden;
Auto’s, aanhangers, tractoren en (hout)werkmachines;
Aandelen;
Vorderingen;
Schulden.
a.
a) Chateau te [plaats] , Frankrijk
De vrouw verzoekt te bepalen dat het chateau te [plaats] , Frankrijk (hierna: het chateau) wordt verkocht en verdeeld op de wijze zoals door haar omschreven. De man kan deels akkoord gaan met de door de vrouw voorgestelde wijze van verdeling. Hij is het er mee eens dat het chateau wordt verkocht. Hij stelt echter voor dat niet de verkopend makelaar, maar een onafhankelijke taxateur bepaalt wat de vraag- en laatprijs zal zijn. De man verzoekt daarnaast om te bepalen dat met de opbrengst van de verkoop van het chateau eerst alle schulden gemeenschappelijke schulden worden afgelost en dat daarna het restant van de opbrengst bij helfte wordt gedeeld.
Partijen hebben op de zitting een aantal afspraken gemaakt over de verkoop van het chateau. Zij hebben afgesproken dat het chateau zal worden verkocht door makelaarskantoor [makelaarskantoor 1] ( [makelaarskantoor 1] ), in eerste instantie voor een vraagprijs van
€ 25 miljoen en een laatprijs van € 20 miljoen. Indien het chateau na zes maanden in de verkoop te hebben gestaan bij [makelaarskantoor 1] nog niet is verkocht, mag de vrouw bepalen of en tot welk bedrag de vraag- en/of laatprijs moet(en) worden aangepast mits de vraag- en de laatprijs niet lager zijn dan € 11 miljoen. De rechtbank zal gelet op de stellingen en voorstellen van partijen over en weer bepalen dat het chateau wordt verkocht op de wijze als vermeld in het dictum.
Daarnaast zal de rechtbank het verzoek van de man om te bepalen dat met de verkoopopbrengst van het chateau eerst de schulden van partijen moeten worden afgelost toewijzen voor zover het de (hierna te bepalen) schulden betreft die tot de huwelijksgemeenschap behoren. De vrouw wordt hierdoor immers niet in haar belangen geschaad.
b) Industriepand [naam industriepand] in Frankrijk
Partijen hebben beiden verzocht om het industriepand [naam industriepand] in Frankrijk (hierna: [naam industriepand] ) te verkopen aan een derde. De man heeft ingestemd met de door de vrouw voorgestelde wijze van verkoop. De rechtbank zal beslissen dat [naam industriepand] zal worden verkocht op de wijze als vermeld in het dictum.
De rechtbank zal het verzoek van de man om te bepalen dat met de verkoopopbrengst van van [naam industriepand] eerst de schulden van partijen moeten worden afgelost en dat daarna het eventuele restant van de opbrengst bij helfte wordt gedeeld toewijzen voor zover het de (hierna te bepalen) schulden betreft die tot de gemeenschap behoren. De vrouw wordt hierdoor niet in haar belangen geschaad.
Op de zitting hebben partijen deels overeenstemming bereikt over de inboedel. Partijen zijn het erover eens dat de goederen die de vrouw blijkens haar productie 17 wenst toegedeeld te krijgen, aan haar kunnen worden toegedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde met de man. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een taxateur de waarde van deze goederen inclusief de goederen die de vrouw al naar Engeland heeft meegenomen zal moeten taxeren. De vrouw zal daartoe drie veilinghuizen in Frankrijk voorstellen, waaruit de man er één mag kiezen. Deze zal de waarde van alle goederen die de vrouw toegedeeld wenst te krijgen bindend vaststellen.
Met betrekking tot de overige inboedel zal de rechtbank bepalen dat de vrouw 25 goederen mag kiezen die per direct verkocht mogen worden en dat de verkoopopbrengst daarvan bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld, zodat er liquide middelen vrijkomen waarmee de man en de vrouw in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Deze goederen dienen door hetzelfde veilinghuis te worden getaxeerd. De inboedel die daarna nog in het chateau aanwezig is dient eveneens te worden verkocht, al dan niet tezamen met het chateau. De inboedel die niet tezamen met het chateau wordt verkocht dient getaxeerd te worden door hetzelfde Franse veilinghuis dat de voormelde 25 inboedelgoederen heeft verkocht. Partijen dienen de opbrengst bij helfte te delen. Alle taxatiekosten worden bij helfte gedeeld.
Het verzoek van de man om te bepalen dat met de opbrengst van de verkoop van de inboedel eerst alle gemeenschappelijke schulden moeten worden afgelost, zal de rechtbank – voor zover het gaat om de onderlinge verhoudingen van partijen – afwijzen. De man heeft immers ter zitting gesteld dat er geen inkomensbronnen meer zijn voor het levensonderhoud van partijen. Ter zitting is door de vrouw voorgesteld dat partijen in de komende periode met de verkoopopbrengst ieder in hun eigen levensonderhoud zullen voorzien. De rechtbank ziet hierin een gewichtige reden als bedoeld in artikel 1:179 lid 1 BW.
Uit de akten van geldlening blijkt dat de man en [bedrijf 3] geld hebben geleend van de heer [naam 3] ( [naam 3] ). De man heeft tot zekerheid voor de nakoming door de man en [bedrijf 3] van hun verplichtingen voortvloeiend uit de akten van geldlening ten genoegen van [naam 3] een recht van hypotheek (met de daarbij behorende pandrechten) gevestigd op het chateau. Alle (hierna te bepalen) schulden die tot de gemeenschap behoren, hebben de heer [naam 3] als schuldeiser. De verkoopopbrengst van het chateau is ruimschoots toereikend voor zowel de aflossing van de schulden die naar het oordeel van de rechtbank tot de gemeenschap behoren als de schulden die niet tot de gemeenschap behoren. Daarom is er geen sprake van een dringende noodzaak om de gemeenschapsschulden (deels) al eerder af te lossen vanuit de verkoopopbrengst van overige gemeenschapsgoederen zoals de inboedel. Daarnaast weegt het gezamenlijk belang van partijen om in de periode tot aan de verkoop van het chateau elk met de helft van de verkoopopbrengst van de inboedel in het eigen levensonderhoud te voorzien zwaarder dan het door de man gestelde en door de vrouw gemotiveerd betwiste belang bij eerdere (gedeeltelijke) aflossing van de gemeenschapsschulden uit de verkoopopbrengst van de inboedel.
d) Bank- en spaarrekeningen;
Partijen zijn het er over eens dat de bank- en spaarrekeningen moeten worden toegedeeld aan degene op wiens naam deze staan, onder de verplichting om de helft van de saldi per peildatum (14 juli 2022) aan de ander te voldoen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Het gaat daarbij in ieder geval om de volgende rekeningen:
- een bankrekening bij [bank 1] met IBAN nr. [ibannr. 1] op naam van de man;
- een bankrekening bij [bank 2] met IBAN nr. [ibannr. 2] op naam van de man;
- een bankrekening met nummer [ibannr. 3] op naam van de vrouw.
De rechtbank kan gelet op overgelegde de stukken en de stellingen over en weer niet met zekerheid vaststellen of er nog meer rekeningen zijn. Voor zover er nog meer rekeningen op naam van een van partijen zijn, dienen de saldi daarvan eveneens bij helfte tussen partijen te worden verdeeld.
Voor zover er nog sprake is van een gezamenlijke rekening dient deze te worden opgeheven, onder verdeling bij helfte van het saldo op de peildatum.
De man voert nog aan dat bij een verdeling van de saldi op de peildatum de vrouw ook de helft van de eigenaarslasten van het chateau van € 30.000,- per maand moet voldoen vanaf het moment van indienen van het verzoekschrift. De man heeft hiertoe ook een aanvullend verzoek ingediend. Dit verzoek zal hieronder worden besproken.
De vrouw wenst dat haar sieraden voor een getaxeerde waarde van € 158.824,- aan haar worden toegedeeld, omdat deze voor haar een emotionele waarde hebben, onder betaling van de helft van deze waarde aan de man. De horloges van de man moeten volgens haar worden verkocht. De opbrengst moet bij helfte worden gedeeld.
De man stelt zich op het standpunt dat de sieraden en de horloges verkocht moeten worden. Met de opbrengst van de sieraden kan een gedeelte van de schulden worden afgelost. Wanneer dat niet nodig blijkt omdat de schulden al kunnen worden afgelost met de opbrengst van het chateau, kan een toedeling plaatsvinden, zoals verzocht door de vrouw. De man betwist de getaxeerde waarde.
De rechtbank zal de sieraden van de vrouw in beginsel aan haar toedelen, omdat deze voor haar een emotionele waarde hebben. Deze moeten wel opnieuw worden getaxeerd, omdat het een eenzijdige taxatie betreft in opdracht van de vrouw en de man de getaxeerde waarde voldoende gemotiveerd heeft betwist. De vrouw zal hiertoe drie taxateurs voorstellen, waaruit de man er één zal kiezen. De rechtbank zal de sieraden daarom in beginsel toedelen aan de vrouw, onder de verplichting tot betaling van de helft van de waarde aan de man.
De rechtbank zal bepalen dat de horloges van de man in beginsel dienen te worden verkocht. De man dient de horloges te laten taxeren. De man moet hiertoe drie taxateurs voorstellen, waaruit de vrouw er één zal kiezen. Op de zitting heeft de man gesteld dat een deel van de horloges al is verkocht. Gebleken is dat de man nog ten minste één horloge in bezit heeft. Voor het deel van de horloges dat is verkocht, dient de man de helft van de opbrengst aan de vrouw te voldoen.
Daarbij overweegt de rechtbank dat partijen binnen een maand na de taxatie mogen aangeven of en zo ja, welke sieraden dan wel welk€ horloge(s) zij willen houden, onder verrekening van de helft van de getaxeerde waarde met de ander. Indien zij niet binnen een maand na de taxatie een keuze maken, zullen de sieraden en de horloges worden verkocht onder verdeling van de opbrengst bij helfte.
Het verzoek van de man om te bepalen dat met de opbrengst van de verkoop van de sieraden eerst alle schulden van de gemeenschap moeten worden afgelost, zal de rechtbank afwijzen. Zij verwijst hiertoe naar hetgeen hiervoor op dit punt onder ‘inboedel’ is overwogen.
f) Auto’s, aanhangers, tractoren en (houtwerk)machines
Partijen zijn het erover eens dat de Mini Cooper zal worden toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 13.044,-, onder betaling van € 6.522,- aan de man. Ook zijn partijen het erover eens dat de Range Rover, de Chevrolet, de Toyota Landcruiser, de twee aanhangers, de tractoren en de (houtwerkplaats)machines zullen worden verkocht, onder verdeling van de opbrengst bij helfte. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Het verzoek van de man om te bepalen dat met de opbrengst van de verkoop van de auto’s eerst alle schulden van de gemeenschap moeten worden afgelost, zal de rechtbank afwijzen. Zij verwijst hiertoe naar hetgeen hiervoor op dit punt onder ‘inboedel’ is overwogen.
De man verzoekt om de aandelen in [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ) [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) toe te delen aan de man, zonder verrekening, omdat deze aandelen geen waarde vertegenwoordigen. De man voert daartoe het volgende aan. De man is tien jaar geleden enorm in diskrediet gebracht door [bank 3] . Dit heeft enorme gevolgen gehad voor de goede naam van de man, waardoor hij sinds 2014 geen winst meer maakt. Uit de jaarrekening 2021 blijkt ook dat in de aan de holding gelieerde ondernemingen geen winst wordt gemaakt en dat het eigen vermogen ruim negatief is. Dit blijkt ook uit het feit dat er nu leningen worden afgesloten bij de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) om de lasten van het chateau te kunnen blijven voldoen. De man heeft ook aandelen in [bedrijf 1] Deze vertegenwoordigen ook geen waarde, omdat in deze B.V. enkel verplichtingen zitten. De man verzoekt om deze aandelen ook aan de man toe te delen, zonder verrekening.
De vrouw betwist dat de aandelen in [bedrijf 2] geen waarde vertegenwoordigen. Uit de jaarrekening 2021 blijkt dat er op 31 december 2021 een eigen vermogen was van
€ 4.973.249,62. Zij verzoekt daarom om de aandelen in [bedrijf 2] voor deze waarde aan de man toe te delen, onder betaling van de helft van dit bedrag aan de vrouw. Daarnaast heeft de man nog aandelen in [bedrijf 4] en [bedrijf 5] Deze aandelen en aandelen in mogelijke andere B’V.'s dienen eveneens aan de man te worden toegedeeld onder betaling van de helft van de waarde van de aandelen aan de vrouw. Om de waarde te bepalen dient de rechtbank een deskundige te benoemen. De man heeft echter al voldoende mogelijkheid gehad om financiële stukken in het geding te brengen.
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat de man 90% van de aandelen in [bedrijf 2] houdt, en dat [bedrijf 2] aandelen houdt in onder andere [bedrijf 3] De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om
de waarde van de aandelen in [bedrijf 2] vast te stellen. De stelling van de man dat zijn aandelen in [bedrijf 2] geen waardevertegenwoordigen heeft hij onvoldoende onderbouwd. De rechtbank kan echter ook de vrouw niet volgen dat de aandelen moeten gewaardeerd op het bedrag van € 4.973.249,62. De rechtbank is daarom voornemens om een deskundige te benoemen om de waarde van die aandelen vast te stellen en om die deskundige in ieder geval de volgende vragen voor te leggen:
Wat is de reële waarde in het economisch verkeer van de aandelen in [bedrijf 2] ? (inclusief evt daarvan deel uitmakende deelneming(en)) per peildatum?
Maken [bedrijf 4] en [bedrijf 5] deel uit van [bedrijf 2] of moeten de aandelen hiervan apart gewaardeerd worden? Indien dit laatste het geval is: wat is de reële waarde in het economisch verkeer van deze aandelen?
Zijn de deskundige tijdens het onderzoek nog andere zaken gebleken die van belang kunnen zijn voor de beoordeling?
Bij de waardebepaling van de aandelen dient de deskundige zich enerzijds te baseren op de beschikbare jaarrekeningen van de afgelopen jaren (2020 tot en met 2022) en de voornaamste documenten en gegevens waarop deze jaarrekeningen zijn gebaseerd. Anderzijds wordt de deskundige verzocht bij zijn waardebepaling rekening te houden met eventueel andere gegevens of documenten die van substantiële invloed zouden kunnen zijn op de werkelijke waarde van de aandelen per de peildatum doch waarmee in de jaarrekeningen mogelijk niet, onvoldoende of slechts ten dele rekening is gehouden.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om te reageren op de aan de deskundige voor te leggen vragen en eventueel zelf vragen te formuleren die zij de deskundige willen voorleggen. Partijen wordt daarnaast verzocht zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige. Zij mogen daarbij ieder twee deskundigen noemen. Indien zij niet dezelfde deskundige(n) noemen zal de rechtbank een keuze maken. De kosten van de deskundige zullen in beginsel bij helfte door partijen moeten worden gedragen. Aan de deskundige zal vooraf een voorschot betaald dienen te worden. Partijen worden ook in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over wie het voorschot zal moeten betalen. In de eindbeschikking zal de rechtbank een definitieve beslissing nemen over de verdeling van deze kosten.
De man dient uiterlijk 1 oktober 2023 de jaarstukken van [bedrijf 2] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] van 2020, 2021 en 2022 in het geding te brengen, onderbouwd met stukken waaruit blijkt of [bedrijf 4] en [bedrijf 5] al dan niet apart moeten worden gewaardeerd. De man mag zich daarbij ook uitlaten over de hiervoor genoemde punten. De vrouw krijgt vervolgens vier weken de tijd om te reageren op de door de man overgelegde stukken en om zich uit te laten over de in de vorige alinea genoemde punten.
Hoewel de rechtbank met de vrouw van oordeel is dat de man de financiële stukken al eerder in het geding had moeten brengen, dan wel een verklaring van de accountant had moeten overleggen waarom de stukken nog niet beschikbaar waren, zal de rechtbank de man alsnog de gelegenheid geven om deze stukken in het geding te brengen. De rechtbank overweegt hiertoe dat ook indien de man de stukken eerder in het geding had gebracht, er voor de waardering van de aandelen een deskundige ingeschakeld had moeten worden. De procedure loopt daarom niet (onevenredig) veel vertraging op en vrouw niet is gebleken dat de vrouw hierdoor (onevenredig) in haar belangen is geschaad.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beslissing ten aanzien van de afwikkeling van dit deel van het huwelijksvermogen aanhouden tot 1 november 2023.
De man stelt zich op het standpunt dat de vorderingen die er zijn op de B.V.’s in de gemeenschap vallen en daarom moeten worden verdeeld. Het risico dat deze vorderingen niet inbaar zijn dient niet alleen voor rekening van de man te komen. Omdat het nog onduidelijk is in hoeverre de vorderingen inbaar zijn, verzoekt de man om de vorderingen onverdeeld te laten totdat het chateau is verkocht.
De vorderingen die de man heeft op debiteuren in Thailand zijn pas inbaar als de shopping mall waar de man in heeft geïnvesteerd, wordt verkocht. Deze dienen aan partijen, ieder voor de helft, te worden toegedeeld.
De vrouw voert aan dat de man samen met [bedrijf 3] geld heeft geleend van de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) tot een bedrag van € 952.326,55. De man heeft dit bedrag vervolgens geïnvesteerd in zijn ondernemingen. De gemeenschap heeft daarom vorderingen op die ondernemingen van ten minste € 952.326,55. De exacte omvang van de vorderingen is de vrouw niet bekend. De vrouw verzoekt de vorderingen op debiteuren in Thailand aan de man toe te delen, onder vergoeding van de helft van de waarde van de vorderingen aan de vrouw.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet is komen vast te staan of en zo ja, in hoeverre, de leningen bij [naam 3] zijn aangewend voor investeringen in de ondernemingen van de man. Evenmin is komen vast te staan dat de man (hiermee) vorderingen heeft op die ondernemingen. Voor zover zou komen vast te staan dat de man vorderingen heeft op (één of meerdere van) zijn ondernemingen, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze, zoals de vrouw voorstelt, toe te delen aan de man met vergoeding van de helft van de hoogte van de vordering aan de vrouw. Daardoor zou immers incassorisico volledig bij de man liggen.
Voor de vorderingen op debiteuren in Thailand geldt eveneens dat niet is komen vast te staan of en in hoeverre deze vorderingen inbaar zijn. De rechtbank vindt het ook voor deze vorderingen niet redelijk wanneer het incassorisico alleen bij de man zou komen liggen.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te bepalen dat de vorderingen nog onverdeeld moeten blijven tot de verkoop van het chateau. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden hoe bij de verkoop van het chateau kan blijken in hoeverre de vorderingen al dan niet inbaar zijn en waarom dit van invloed moet zijn op de verdeling van de vorderingen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vorderingen op de ondernemingen van de man bij helfte verdelen in die zin dat aan ieder der partijen de helft van de vorderingen wordt toegedeeld. Voor de man in privé nog andere vorderingen op andere entiteiten of rechtspersonen heeft vallen deze in de gemeenschap, zodat ook deze aan ieder van partijen voor de helft toekomen.
De man voert het volgende aan. Partijen hebben schulden ten bedrage van € 6.651.049,69, omdat zij (hoofdelijk, samen met een medeschuldenaar) leningen zijn aangegaan bij [naam 3] . Verder zijn er nog leningen bij één van de (al dan niet aan [bedrijf 2] gelieerde) ondernemingen van de man ter hoogte van € 5.105.000,00, die eveneens zijn aan te merken als gemeenschapsschuld. Deze schulden dienen door partijen gezamenlijk te worden afgelost. Voor de door de vrouw onder H van haar verzoek genoemde leningen is de man hoofdelijk aansprakelijk, zodat deze leningen voor 100% in de gemeenschap vallen. Als de man de leningen in zijn geheel zou aflossen, ontstaat mogelijk wel een vordering op de medeschuldenaar. De vrouw maakt wel aanspraak op de helft van de activa van de gemeenschap, maar wil niet draagplichtig zijn voor de gemeenschapsschulden. De vrouw weet dat de leningen ook zijn aangegaan om in het levensonderhoud van partijen te voorzien. De man is bezig met het verzamelen van de originele overeenkomsten bij [naam 3] , maar deze zijn nog niet allemaal ontvangen. De door de vrouw ten onrechte niet meegenomen lening van 1 september 2020 is ondergebracht in de akte van geldlening van 10 januari 2022 waarvoor de man hoofdelijk aansprakelijk is. De leningen van 6 februari 2020, 24 februari 2020 en 10 januari 2022 zijn aangegaan door B.V.’s van de man. Ter garantstelling van deze leningen is een recht van hypotheek gevestigd op het chateau. Alle leningen moeten worden afgelost bij verkoop van het chateau.
De vrouw voert aan dat de man voldoende heeft aangetoond dat er gemeenschapsschulden zijn tot een bedrag van € 952.326,55. Het gaat om leningen die de man met toestemming van de vrouw is aangegaan bij [naam 3] ten behoeve van zijn ondernemingen. Volgens de vrouw is er in dit geval aanleiding tot afwijking van het uitgangspunt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor deze schuld. De vrouw heeft op geen enkele wijze meegeprofiteerd van de bestedingen die linea recta in [bedrijf 3] zijn geïnvesteerd. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat zij draagplichtig is voor de helft van deze schulden, mede gelet op de vorderingen die de man op de B’V.'s heeft en die aan hem kunnen worden toegedeeld. Subsidiair – voor het geval de vrouw wel voor de helft draagplichtig is voor deze schulden – verzoekt de vrouw om te bepalen dat de man deze schulden moet voldoen als eigen schuld, waarna hij een regresvordering heeft op de vrouw. Deze regresvordering moet dan worden verrekend met de aan de man toe te delen vorderingen op de ondernemingen. Er is dan ten aanzien van deze schulden en vorderingen per saldo niets meer te verrekenen.
De door de man gestelde geldlening van € 5.105.000,- dient buiten beschouwing te blijven, omdat het voor de vrouw niet bekend is wat dit is en de man dit ook onvoldoende heeft onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt. Schulden komen niet voor verdeling in aanmerking, omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de door de man op 29 juli 2022 en 30 augustus 2022 aangegane leningen van elk € 140.000,- geen gemeenschapsschulden zijn , omdat de man deze is aangegaan na de peildatum. De rechtbank zal deze dan ook buiten beschouwing laten.
De schulden/leningen die de man voor de peildatum is aangegaan en waar een akte van geldlening aan ten grondslag ligt en waar de vrouw ook voor heeft getekend zijn wel aan te merken als gemeenschapsschuld, te vermeerderen met de daarover verschuldigde rente en minus de daarop gedane aflossingen. Het gaat daarbij om de volgende schulden:
- de geldlening van 24 september 2021 van € 250.000,- tussen [naam 3] en [bedrijf 3] en de man;
- de geldlening van 3 december 2021 van € 195.000,- tussen [naam 3] en [bedrijf 3] en de man;
- de geldlening van 15 december 2021 van € 50.000,- tussen [naam 3] en [bedrijf 3] en de man;
- de geldlening van 10 januari 2022 van € 1.189.898,- tussen [naam 3] en [bedrijf 3] en de man;
- de geldlening van 26 januari 2022 van € 165.000,- tussen [naam 3] en [bedrijf 3] en de man;
- de geldlening van 28 februari 2022 van € 155.000,- tussen [naam 3] en [bedrijf 3] en de man,
ten bedrage van in totaal € 2.004.898,-.
Verminderd met de door de vrouw berekende en door de man niet betwiste aflossing van
€ 100.244,90 bedraagt de totale schuld € 1.904.653,10. Zowel [bedrijf 3] als de man is hiervoor hoofdelijk aansprakelijk, zodat de man in beginsel draagplichtig is voor de helft van dit bedrag, te weten € 952.326,55. In de akten van geldlening staan geen afspraken vermeld in hoeverre het van [naam 3] geleende geld aan de man dan wel aan [bedrijf 3] ten goede zal komen. Het is de rechtbank niet bekend aan wie van deze medeschuldenaren en in welke mate de tegenwaarde van hun hoofdelijke schulden ten goede is gekomen. De rechtbank kan de onderlinge verhouding tussen de hoofdelijk verbonden medeschuldenaren niet kan worden vastgesteld. Daarom neemt de rechtbank aan dat de financiering beide medeschuldenaren aanging en wel in gelijke mate. Dit betekent dat in de interne verhouding tussen de man en [bedrijf 3] zowel de man als deze B.V. een bijdrageplicht heeft van 50% van € 1.904.653,10 ofwel
€ 952.326,55. Het voor rekening van de man komende bedrag van € 952.326,55 valt in de gemeenschap. De andere voor rekening van [bedrijf 3] komende 50% kan een rol spelen bij de waardering door de te benoemen deskundige van de aandelen in het kader van de verdeling van de aandelen van de onderneming [bedrijf 2] die aandelen houdt in [bedrijf 3]
De rechtbank zal geen rekening houden met de door de man gestelde leningen waar geen overeenkomst van geldlening aan ten grondslag ligt, althans welke overeenkomsten de man niet in het geding heeft gebracht of welke niet zijn ondertekend. De man heeft het bestaan van deze leningen onvoldoende onderbouwd. Dit geldt ook voor de lening van 10 januari 2022 ten bedrage van € 369.552,00. De man heeft geen ondertekende overeenkomst in het geding gebracht, althans het deel van de overeenkomst waaruit de ondertekening zou blijken ontbreekt, zodat de rechtbank deze lening niet mee zal nemen.
Ook de geldleningen van 29 april 2022 (ten bedrage van € 125.000,-) en van 30 juni 2022 (ten bedrage van € 140.000,-) zal de rechtbank buiten beschouwing laten. De man heeft weliswaar de dag voor de zitting de onderliggende aktes van geldlening overgelegd, maar de vrouw heeft hiertegen gemotiveerd bezwaar gemaakt. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat de man deze producties te laat in het geding heeft gebracht. Deze stukken waren immers al lang aanwezig, zodat de man deze al eerder in het geding had moeten brengen om ook de vrouw voldoende gelegenheid te geven om daarop te reageren. De man heeft dit – ondanks zijn eerdere aankondiging – nagelaten. Dit dient voor zijn rekening en risico te blijven. De rechtbank ziet daarom ook geen reden om de man in de gelegenheid te stellen om alsnog nadere stukken ten bewijze van deze (en andere) leningen in te dienen.
Ook zal de rechtbank geen rekening houden met de leningen die enkel zijn aangegaan door de ondernemingen van de man, omdat niet de man maar de onderneming de schuldenaar is Voor zover de man ter zake in privé een zekerheidsrecht heeft gevestigd, maakt hem dit niet tot (mede)schuldenaar.
De waarde van de goederen van de gemeenschap zijn toereikend om de schulden van de gemeenschap te voldoen. In deze situatie kan alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden afgeweken van de regel dat de schulden van de gemeenschap door de (ex) echtgenoten ieder voor een gelijk deel moeten worden gedragen. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw niet althans onvoldoende heeft gesteld dat sprake is van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden. De vrouw was bekend met de hiervoor genoemde leningen met een totaalbedrag van € 1.904.653,10 die de man samen met [bedrijf 3] is aangegaan bij [naam 3] . Uit de akten van geldlening blijkt dat de vrouw toestemming aan de man heeft verleend om zich als hoofdelijk schuldenaar te verbinden en de vrouw van meet af aan op de hoogte is geweest van het bestaan van de bewuste lening.
Omdat de man in de interne verhouding met [bedrijf 3] draagplichtig is voor 50% van het totaalbedrag van € 1.904.653,10, oftewel € 952.326,55 is, zijn de man en de vrouw op hun beurt in hun onderlinge verhouding ieder draagplichtig voor de helft van laatstgenoemd bedrag, dus ieder voor € 476.163,28. De rechtbank zal bepalen dat ieder der partijen – voor wat betreft de schulden bij [naam 3] ten bedrage van € 1.904.653,10 – voor een bedrag van € 476.163,28 draagplichtig is.
Zoals de rechtbank hiervoor in het kader van de vorderingen reeds heeft overwogen kan de rechtbank niet vaststellen in hoeverre de door de man aangegane leningen bij [naam 3] zijn aangewend om te investeren in bedrijven en of er daardoor vervolgens één op één vorderingen zijn ontstaan van de man op die ondernemingen. Omdat de vorderingen voor de helft aan de vrouw worden toegedeeld, kan de rechtbank niet bepalen dat er per saldo niets meer te verrekenen valt. De rechtbank zal daarom ook het subsidiaire verzoek van de vrouw afwijzen.
De door de man gestelde lening van € 5.105.000,00 is door de vrouw gemotiveerd betwist. Gelet op deze betwisting had het op de weg van de man gelegen om het bestaan en de omvang van deze schuld nader te onderbouwen. Nu de man dit heeft nagelaten, zal de rechtbank met deze schuld geen rekening houden en het verzoek van de man in zoverre afwijzen.
Zoals de rechtbank hierboven al heeft overwogen dienen de schulden in eerste instantie te worden afgelost met de opbrengst van de verkoop van het chateau en van [naam industriepand] , zodat het daartoe strekkende verzoek van de man wordt toegewezen.
Aanvullend verzoek van de man met betrekking tot de eigenaarslasten
De man verzoekt de vrouw te veroordelen om de helft van de eigenaarslasten van het onroerend goed te voldoen vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift. De vrouw voert aan dat dit verzoek te laat is gedaan, zodat zij niet in staat is om daar adequaat op te reageren.
De rechtbank overweegt dat de man dit aanvullende verzoek op 19 juni 2023, te weten één dag voor de zitting heeft gedaan. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat dit verzoek daarom tardief is en dat de vrouw onvoldoende mogelijkheid heeft gehad om daar adequaat op te reageren. Ook heeft de man zijn verzoek in het geheel niet onderbouwd of gespecificeerd om welke specifieke bedragen het zou gaan. De rechtbank zal dit verzoek van de man daarom afwijzen.
Verzoek ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering:
De vrouw verzoekt om te bepalen dat de man nog een groot aantal stukken in het geding moet brengen. Zij heeft erkend dat de man inmiddels een organogram heeft overgelegd. De man verzoekt de vordering van de vrouw deels toe te wijzen voor zover het betreft de jaarstukken van de verschillende ondernemingen en de fiscale aangiftes, en voor het overige af te wijzen.
De rechtbank overweegt dat hiervoor reeds is overwogen dat de man de jaarstukken van [bedrijf 2] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] van 2020, 2021 en 2022 in het geding moet brengen. De vordering zal in zoverre dus worden toegewezen. Voor zover het verzoek ziet op het overleggen van een organogram, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen, omdat de man dit reeds heeft overgelegd. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw voor het overige aanhouden, waarbij de deskundige in het vervolg van de procedure dient te beoordelen welke stukken nog van belang zijn voor de waardering van de aandelen in de ondernemingen van de man.
Partneralimentatie
Rechtsmacht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het alimentatieverzoek.
Toepasselijk recht
De man en de vrouw hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat Engels recht van toepassing is op het verzoek tot partneralimentatie. De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Engels recht toepassen, nu niet in geschil is dat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Engeland heeft.
Inhoudelijke beoordeling
Naar Engels recht worden alimentatie, verdeling van het huwelijksvermogen en verdeling van pensioenen als totaalpakket aangemerkt. In geval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding gaat de Engelse rechter over tot verdeling van inkomen en/of vermogen op grond van de Matrimonial Causes Act 1973 (hierna: MCA 1973). Iedere financiële rechtsbetrekking tussen de echtgenoten komt daarbij aan de orde. Een breed scala aan voorzieningen staat de rechter daarbij tot zijn beschikking. De rechter dient daarbij rekening te houden met een aantal wettelijke factoren, zoals neergelegd in artikel 25 MCA 1973. Geconfronteerd met de keuze welke beslissing dient te worden genomen, zal de rechter rekening moeten houden met artikel 25A(1) MCA 1973, de zogenaamde “clean break” bepaling. Aan de hand van deze bepaling probeert de rechter – voor zover mogelijk – een regeling te treffen waarbij partijen na de echtscheiding niet meer financieel afhankelijk zijn van elkaar. De beginselen “equality of division” en “fairness” spelen een grote rol evenals de beginselen “needs” en “sharing”. In zogenaamde “big money cases” zullen de aanwezige vermogensbestanddelen de behoefte van echtgenoten veelal overstijgen. De focus ligt dan op “sharing”. In dergelijke zaken is een “clean break” vaak mogelijk en ligt het op basis van de rechtspraak minder voor de hand om daarnaast een periodieke uitkering op te leggen. Voor zover dat wel het geval is, zal de rechter moeten beoordelen hoe vlot deze naar redelijkheid en billijkheid kan worden beëindigd.
De vrouw voert aan dat zij al meer dan 15 jaar niet heeft gewerkt. Zij is opgeleid als bibliothecaresse, maar heeft door het verloop van de tijd niet meer de juiste kwalificaties om diezelfde werkzaamheden te verrichten. Eind 2021 heeft de vrouw vier keer een workshop beeldhouwen gegeven. In haar huidige woning in Engeland heeft zij geen mogelijkheid om workshops te geven. De vrouw heeft op de zitting aangegeven dat zij begrijpt dat zij geen aanspraak meer kan maken op partneralimentatie vanaf het moment dat het chateau wordt verkocht en zij daaruit de helft van de opbrengst zal verkrijgen, omdat zij daarmee voldoende financiële middelen heeft om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
Ook de man voert aan dat – als het chateau in de gemeenschap van goederen valt – na de verkoop van het chateau en de aflossing van de schulden mogelijk sprake is van een aanzienlijke overwaarde, waarvan aan de vrouw de helft toekomt. Dat vermogen kan zij aanwenden voor investeringen, met welke opbrengst zij in haar levensonderhoud kan voorzien. Daarnaast kan de vrouw, gelet op de huidige krapte op de arbeidsmarkt, op zeer korte termijn zelf aan het werk. De man ontvangt enkel een AOW-uitkering en heeft geen draagkracht om partneralimentatie te betalen.
Zoals bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap is gebleken moet het chateau in Frankrijk worden verkocht en hebben partijen – na aflossing van de schulden en de verkoopkosten – ieder recht op de helft van de overwaarde. Aangezien dit waarschijnlijk om een aanzienlijk bedrag zal gaan, is de rechtbank, net als partijen, van oordeel dat beide partijen hiervan in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien, zodat de vrouw dan geen behoefte meer heeft aan een bijdrage door de man.
Voor de periode tot aan de verkoop van het chateau overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw wordt in de gelegenheid gesteld om al voordat het chateau wordt verkocht 25 inboedelgoederen te laten taxeren en te verkopen. Partijen dienen de opbrengst hiervan bij helfte te verdelen. De vrouw heeft op de zitting erkend dat zij met dat geld voorlopig ook voldoende middelen heeft om in haar levensonderhoud te voorzien. Daarnaast is ook de opbrengst van een aantal andere goederen bestemd voor partijen om daarvan voorlopig in hun levensonderhoud te voorzien. De vrouw heeft daarom ook totdat het chateau is verkocht geen behoefte aan een bijdrage door de man.
Gelet op het voorgaande bestaat er naar Engels recht daarom geen grond om een (voorlopige) partneralimentatie vast te stellen. Partijen zullen na de echtscheiding hoe dan ook niet meer financieel afhankelijk zijn van elkaar. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen.