ECLI:NL:RBDHA:2023:12248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21315
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van tijdelijke bescherming voor Oekraïense verzoekers

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van Oekraïense verzoekers beoordeeld. De verzoekers, die sinds oktober 2022 in Nederland verblijven, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin is vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn 2001/55/EG. Dit besluit is genomen op 23 november 2022 en is later bevestigd in een bestreden besluit van 18 juli 2023. De verzoekers hebben een spoedeisend belang aangevoerd, omdat zij op 16 augustus 2023 de gemeentelijke opvang moeten verlaten. De voorzieningenrechter heeft eerder op 22 maart 2023 een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij de rechtsgevolgen van het primaire besluit werden opgeschort tot vier weken na de beslissing op bezwaar.

In deze procedure heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de verzoekers in hun belangen worden geschaad als zij de gemeentelijke opvang moeten verlaten voordat er een uitspraak is gedaan op hun beroep. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort totdat op het beroep van verzoekers is beslist. Dit betekent dat verzoekers in de gemeentelijke opvang kunnen blijven totdat er een definitieve uitspraak is gedaan. De voorzieningenrechter heeft echter geen aanleiding gezien om verzoekers een O-sticker te verlenen, omdat onduidelijk is of zij onder de Richtlijn vallen. De uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21315

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster],V-nummers: [v-nummer 1] en [v-nummer 2],verzoekers

(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Angela).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 23 november 2022 (primaire besluit) vastgesteld dat verzoekers niet in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn). Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en daarbij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 22 maart 2023 het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen in zoverre dat de rechtsgevolgen van het primaire besluit, voor zover daarbij is bepaald dat verzoekers niet langer in aanmerking komen voor de gemeentelijke opvangvoorzieningen, worden opgeschort tot vier weken na de beslissing op bezwaar [1] .
1.3.
Met het bestreden besluit van 18 juli 2023 op het bezwaar van verzoekers is verweerder bij het primaire besluit gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld [2] . Ook hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening [3] .
1.4.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekers hebben de Oekraïense nationaliteit. Zij ontvingen sinds oktober 2022 de voorzieningen in het kader van de Richtlijn. Bij het primaire besluit is verzoekers meegedeeld dat zij niet voor tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn, in aanmerking komen. Zij kregen daarom geen sticker in hun identiteitsdocument. De voorzieningenrechter heeft tijdens de bezwaarfase bepaald dat de rechtsgevolgen van het primaire besluit tot vier weken na de beslissing op bezwaar werden opgeschort, voor zover dat zag op de opvang van verzoekers in de gemeentelijke opvang. Verweerder heeft vervolgens een beslissing op bezwaar genomen en het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard. Volgens verweerder vallen verzoekers niet onder de doelgroepen die in Nederland recht hebben op tijdelijke bescherming, omdat verzoekers niet na 26 november 2021 Oekraïne hebben ontvlucht.
Wat vinden partijen in de voorzieningenprocedure?
3. Verzoekers stellen dat sprake is van spoedeisend belang, omdat zij een brief van de gemeente hebben ontvangen waaruit blijkt dat zij op 16 augustus 2023 de gemeentelijke opvang moeten verlaten. Zij verzoeken om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten zodat zij de beroepsprocedure in de gemeentelijke opvang kunnen afwachten. Ook verzoeken zij de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij worden behandeld alsof ze in het bezit zijn van een O-sticker, zodat ze recht hebben om te werken. Volgens verzoekers is niet buiten twijfel dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft. Zij wijzen ook nog op de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter tijdens de bezwaarfase.
3.1.
Verweerder handhaaft zijn standpunt dat verzoekers niet in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn. Omdat het beroep volgens verweerder geen redelijke kans van slagen heeft, verzoekt hij de voorzieningenrechter om het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist en kan als partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, ook uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting [4] .
4.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om met spoed uitspraak te doen op hun verzoek om een voorlopige voorziening, omdat zij een brief hebben gekregen van de gemeente waaruit blijkt dat zij op 16 augustus 2023 de gemeentelijke opvang moeten verlaten.
Oordeel
4.2.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe in die zin dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover daarbij is bepaald dat verzoekers niet langer in aanmerking komen voor de gemeentelijke opvangvoorzieningen, worden opgeschort totdat op het beroep van verzoekers is beslist. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.3.
Gelet op de aard van deze voorlopige voorzieningsprocedure en op het feit dat het beroep van verzoekers op korte termijn op een zitting zal worden behandeld, beperkt de voorzieningenrechter zich in dit geval tot een belangenafweging. Deze afweging valt in het
voordeel van verzoekers uit. Verzoekers hebben er belang bij dat zij gedurende de beroepsprocedure in de gemeentelijke opvang mogen blijven. Dit belang weegt volgens de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van verweerder bij handhaving van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat toewijzing van het verzoek niet zeer ingrijpend is. De voorziening zoals die wordt getroffen, houdt in dat verzoekers in aanmerking blijven komen voor de gemeentelijke opvangvoorzieningen zolang er nog geen uitspraak is gedaan op hun beroep. Dit komt neer op het in stand laten van de huidige situatie, zonder dat wordt vooruitgelopen op de uitkomst van de beroepsprocedure. Daarbij is van groot belang dat het beroep van verzoekers op korte termijn, namelijk op 27 september 2023, op zitting zal worden behandeld. Het niet treffen van deze voorziening leidt er daarentegen toe dat verzoekers op zeer korte termijn uit de gemeentelijke opvang moeten vertrekken, terwijl er nog niet is beslist op hun beroep.
4.4.
De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding om te bepalen dat verzoekers een O-sticker wordt verleend (zodat zij mogen werken), omdat bij de huidige stand van zaken onduidelijk is of zij onder de Richtlijn vallen. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat dit oordeel ook neerkomt op een voortzetting van de huidige situatie.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe in die zin dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover daarbij is bepaald dat verzoekers niet langer in aanmerking komen voor de gemeentelijke opvangvoorzieningen, worden opgeschort totdat op het beroep van verzoekers is beslist. Verweerder moet een proceskotenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 837,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover daarbij is bepaald dat verzoekers niet langer in aanmerking komen voor de gemeentelijke opvangvoorzieningen, worden opgeschort totdat op het beroep van verzoekers is beslist;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening voor het overige af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 23/683.
2.Zaaknummer NL23.21314.
3.Zaaknummer NL23.21315.
4.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.