ECLI:NL:RBDHA:2023:12240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.19755
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en grensdetentie van een vreemdeling in het kader van de Schengengrenscode

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling (eiser) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) over de weigering van toegang tot Nederland en de daaropvolgende vrijheidsontnemende maatregel. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de toegangsweigering niet rechtsgeldig was, omdat deze was gedateerd na de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de toegangsweigering daadwerkelijk was uitgevaardigd voordat de maatregel werd opgelegd, zoals blijkt uit de stukken in het digitale zaakdossier. De rechtbank oordeelt dat de vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig is, ondanks de gebrekkige documentatie van de toegangsweigering.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de vreemdeling geen recht had op schadevergoeding, omdat de beroepsgronden van de vreemdeling niet slagen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de processtukken op de zitting compleet moeten zijn en dat verweerder in de toekomst rekening moet houden met de vereisten voor de procesvoering. De rechtbank heeft de proceskosten van de vreemdeling toegewezen aan de staatssecretaris, omdat er een gebrek was aan de toegangsweigering. De totale kosten zijn vastgesteld op € 1.674,00, die door de staatssecretaris aan de rechtsbijstandverlener moeten worden betaald.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.19755

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Aan eiser is op grond van artikel 14, gelezen in samenhang met artikel 6 van Verordening (EU) nr. 2016/399 (Schengengrenscode) de toegang geweigerd (de toegangsweigering) en bij besluit van [datum 1] 2023 is aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw [1] een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw wordt, indien aan de vreemdeling een besluit tot weigering van toegang tot Nederland is uitgereikt, het beroep geacht mede een beroep tegen dit besluit te omvatten.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting gehoord te worden. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Op 20 juli 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder opgedragen stukken toe te voegen aan het digitale zaakdossier.
Nadat verweerder stukken aan het digitale zaakdossier heeft toegevoegd en eiser daarop heeft gereageerd heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en daarbij een nadere zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat de vrijheidsontnemende maatregel ten tijde van het opleggen daarvan geen rechtsgeldige toegangsweigering eraan ten grondslag had. Eiser wijst erop dat de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd op [datum 1] 2023 om [tijdstip 1] uur en uit de digitale ondertekening van de toegangsweigering blijkt dat de toegangsweigering heeft plaatsgevonden op [datum 2] 2023 om [tijdstip 2] uur.
2.1
Verweerder heeft ter zitting en schriftelijk nadien beaamd dat de ondertekening van de toegangsweigering de datum weergeeft van de dag na de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Hij heeft echter toegelicht dat dit te wijten is aan een “verkeerd gedigitaliseerd vinkje in het systeem van de Koninklijke Marechaussee”. Hoewel de rechtbank dit opmerkelijk en gebrekkig acht, acht de rechtbank dit gebrek niet voldoende om de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig te achten. Daartoe acht zij van belang dat verweerder bij zijn schriftelijke reactie op de opdracht van de rechtbank een e-mail heeft toegevoegd waaruit blijkt dat hij op [datum 1] 2023 om [tijdstip 3] uur de Koninklijke Marechaussee heeft verzocht een “toegangsweigering (Model M17)” op te maken ten aanzien van eiser. Op [datum 1] 2023 om [tijdstip 4] uur heeft een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee daarop gereageerd met – voor zover relevant – de tekst “Hierbij de M17”. Uit de vrijheidsontnemende maatregel blijkt dat eiser, voorafgaand aan het opleggen daarvan, op [datum 1] 2023 om [tijdstip 5] uur is gehoord. Ten aanzien van het gehoor staat in de maatregel – voor zover van belang – het volgende:
“V: U hebt uw asielaanvraag ingetrokken. Ik overleg u eerstens een M17, een definitieve grensweigering tot Nederland. Hebt u over dit document vragen?
A: Oke. Ik wil terug naar Algerije. Mijn documenten heeft mijn advocaat. Ik wil terug naar zo snel mogelijk terug, voor het Offerfeest, over ongeveer twee weken.”
Hieruit leidt de rechtbank af dat zowel de toegangsweigering, als de uitreiking van het formulier waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Schengengrenscode, heeft plaatsgevonden voordat aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. Dat de ondertekening van de toegangsweigering niet vergezeld gaat van een datum en tijdstip die dit kunnen bevestigen, acht de rechtbank onvoldoende om niet uit te gaan van de juistheid van de informatie uit de toelichting van verweerder, de e-mail die hij daarbij heeft toegevoegd en de vrijheidsontnemende maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom voldaan aan de vereiste van toegangsweigering, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Vw. De beroepsgrond slaagt niet.
2.2
De rechtbank hecht er ten overvloede aan op te merken dat het dossier op de zitting zelf compleet dient te zijn. Daartoe behoort, in een geval als de onderhavige, onder meer een op ambtseed opgemaakte schriftelijke weergave van het (moment van) uitreiken van de M17. Verweerder dient er in zijn procesvoering rekening mee te houden dat de rechtbank niet altijd de coulance zal betrachten om verweerder via een heropening alsnog om de vereiste stukken te vragen dan wel, zoals in het onderhavige geval, genoegen te nemen met een schriftelijke toelichting.
3. Eiser voert aan dat nu er alleen lichte gronden, als bedoeld in artikel 5.1b, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, aan de vrijheidsontnemende maatregel ten grondslag zijn gelegd, verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat er bij eiser sprake was van een risico op onttrekking aan het toezicht of dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Voor verweerder was er dan ook onvoldoende aanleiding om de maatregel aan eiser op te leggen.
4. Uit artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw, op grond waarvan de vrijheidsontnemende maatregel aan eiser is opgelegd, volgt dat een vreemdeling aan wie toegang is geweigerd kan worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats en die ruimte of plaats kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek. Blijkens genoemde bepaling is niet vereist dat sprake dient te zijn van een risico op onttrekking, dan wel ontwijking of belemmering van de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure. Zoals reeds overwogen is aan eiser de toegang geweigerd voordat aan hem de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, zodat daarmee dan ook is voldaan aan artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw. Dat verweerder in de maatregel twee lichte gronden heeft opgenomen doet aan het voorgaande niets af. Eisers betoog slaagt niet. Voor zover eiser aanvoert dat onvoldoende gemotiveerd is waarom verweerder niet een lichter middel heeft toegepast dan de grensdetentie, volgt de rechtbank eiser daar niet in. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat nu de oplegging van de maatregel berust op het grensbewakingsbelang, een minder dwingende maatregel niet kan worden toegepast zonder dat dat grensbewakingsbelang (feitelijk) wordt prijsgegeven. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling kan slechts in uitzonderlijke situaties het belang van de vreemdeling zwaarder wegen. Dat eiser, zoals hij heeft gesteld, mee wil werken aan zijn uitzetting naar Algerije is naar het oordeel van de rechtbank niet zo’n uitzonderlijke omstandigheid. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert aan dat nu uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en ten aanzien van Algerijnse vreemdelingen geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn, verweerder ten onrechte de vrijheidsontnemende maatregel aan eiser heeft opgelegd.
6. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat voor hem niet duidelijk is dat eiser de Algerijnse nationaliteit heeft. Eiser beschikte volgens verweerder over een vals Frans identiteitsdocument, heeft hij eerder een Libische nationaliteitsverklaring ingevuld en heeft hij nu een kopie van een Algerijns identiteitsdocument overgelegd. Al gelet daarop heeft verweerder op dit moment niet hoeven aannemen dat eiser de Algerijnse nationaliteit heeft. Verweerder heeft zich daarom ook op het standpunt mogen stellen dat nu hij onderzoek moet doen naar eisers identiteit en nationaliteit, hij niet tot de conclusie heeft hoeven komen dat er op dit moment geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn. De enkele stelling dat eiser onbewust zijn handtekening onder de Libische nationaliteitsverklaring heeft geplaatst is onvoldoende voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Nu de beroepsgronden niet slagen en de rechtbank overigens niet is gebleken van onrechtmatigheden ten aanzien van de vrijheidsontnemende maatregel is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Omdat er een gebrek kleeft aan de toegangsweigering veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Faulborn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.