2.2De rechtbank hecht er ten overvloede aan op te merken dat het dossier op de zitting zelf compleet dient te zijn. Daartoe behoort, in een geval als de onderhavige, onder meer een op ambtseed opgemaakte schriftelijke weergave van het (moment van) uitreiken van de M17. Verweerder dient er in zijn procesvoering rekening mee te houden dat de rechtbank niet altijd de coulance zal betrachten om verweerder via een heropening alsnog om de vereiste stukken te vragen dan wel, zoals in het onderhavige geval, genoegen te nemen met een schriftelijke toelichting.
3. Eiser voert aan dat nu er alleen lichte gronden, als bedoeld in artikel 5.1b, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, aan de vrijheidsontnemende maatregel ten grondslag zijn gelegd, verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat er bij eiser sprake was van een risico op onttrekking aan het toezicht of dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Voor verweerder was er dan ook onvoldoende aanleiding om de maatregel aan eiser op te leggen.
4. Uit artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw, op grond waarvan de vrijheidsontnemende maatregel aan eiser is opgelegd, volgt dat een vreemdeling aan wie toegang is geweigerd kan worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats en die ruimte of plaats kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek. Blijkens genoemde bepaling is niet vereist dat sprake dient te zijn van een risico op onttrekking, dan wel ontwijking of belemmering van de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure. Zoals reeds overwogen is aan eiser de toegang geweigerd voordat aan hem de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, zodat daarmee dan ook is voldaan aan artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw. Dat verweerder in de maatregel twee lichte gronden heeft opgenomen doet aan het voorgaande niets af. Eisers betoog slaagt niet. Voor zover eiser aanvoert dat onvoldoende gemotiveerd is waarom verweerder niet een lichter middel heeft toegepast dan de grensdetentie, volgt de rechtbank eiser daar niet in. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat nu de oplegging van de maatregel berust op het grensbewakingsbelang, een minder dwingende maatregel niet kan worden toegepast zonder dat dat grensbewakingsbelang (feitelijk) wordt prijsgegeven. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling kan slechts in uitzonderlijke situaties het belang van de vreemdeling zwaarder wegen. Dat eiser, zoals hij heeft gesteld, mee wil werken aan zijn uitzetting naar Algerije is naar het oordeel van de rechtbank niet zo’n uitzonderlijke omstandigheid. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert aan dat nu uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en ten aanzien van Algerijnse vreemdelingen geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn, verweerder ten onrechte de vrijheidsontnemende maatregel aan eiser heeft opgelegd.
6. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat voor hem niet duidelijk is dat eiser de Algerijnse nationaliteit heeft. Eiser beschikte volgens verweerder over een vals Frans identiteitsdocument, heeft hij eerder een Libische nationaliteitsverklaring ingevuld en heeft hij nu een kopie van een Algerijns identiteitsdocument overgelegd. Al gelet daarop heeft verweerder op dit moment niet hoeven aannemen dat eiser de Algerijnse nationaliteit heeft. Verweerder heeft zich daarom ook op het standpunt mogen stellen dat nu hij onderzoek moet doen naar eisers identiteit en nationaliteit, hij niet tot de conclusie heeft hoeven komen dat er op dit moment geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn. De enkele stelling dat eiser onbewust zijn handtekening onder de Libische nationaliteitsverklaring heeft geplaatst is onvoldoende voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Nu de beroepsgronden niet slagen en de rechtbank overigens niet is gebleken van onrechtmatigheden ten aanzien van de vrijheidsontnemende maatregel is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Omdat er een gebrek kleeft aan de toegangsweigering veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.