ECLI:NL:RBDHA:2023:12225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel ontvangen voorschot op loongerelateerde WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een te veel ontvangen voorschot op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA. Eiser ontving sinds 3 maart 2021 een WGA-uitkering, maar het Uwv heeft vastgesteld dat hij over de periode van 3 maart 2021 tot en met 31 augustus 2021 een te hoog voorschot heeft ontvangen van € 2.355,77 bruto. Eiser moest een nettobedrag van € 1.482,45 terugbetalen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 26 april 2023 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om het Uwv de gelegenheid te geven de zaak opnieuw te bekijken. Dit leidde tot een gewijzigde beslissing op bezwaar, waarbij het te veel ontvangen voorschot werd verlaagd naar € 1.569,11 bruto. Eiser heeft geen nadere zitting aangevraagd en de rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden, maar heeft geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gevonden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/909 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
gemachtigde: M.A. Brouwer.

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2021 heeft het Uwv definitief bepaald dat eiser het door hem over de periode van 3 maart 2021 tot en met 31 augustus 2021 vanwege zijn inkomsten uit arbeid te veel ontvangen voorschot van € 2.355,77 bruto op zijn loongerelateerde uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) moet terugbetalen.
Bij besluit van 19 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiser van het te veel ontvangen voorschot een nettobedrag van € 1.482,45 moet terugbetalen binnen zes weken.
Bij besluit van 27 december 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2023. Eiser is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld de zaak opnieuw te bekijken. Dat heeft ertoe geleid dat het Uwv op 28 juni 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen (het bestreden besluit 2). Eisers beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2.
De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld op het bestreden besluit 2 te reageren en om kenbaar te maken of hij een nadere zitting wil. Van die gelegenheid heeft eiser geen gebruik gemaakt. Nu ook het Uwv geen nadere zitting wenst, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser ontvangt sinds 3 maart 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% (de uitkering). Over de periode maart 2021 tot en met augustus 2021 heeft hij inkomsten uit arbeid genoten voor door hem verrichte werkzaamheden bij C&W Installatie Techniek B.V.
2.
Standpunt Uwv
Het totale voorschot dat eiser over de periode maart 2021 tot en met augustus 2021 op zijn uitkering heeft ontvangen, is hoger dan de uitkering waarop hij in die maanden recht had. Het Uwv handhaaft zijn standpunt dat eiser het te veel ontvangen voorschot dient terug te betalen, omdat de Wet WIA het Uwv geen bevoegdheid geeft om in individuele zaken te beslissen dat inkomsten uit arbeid niet in mindering worden gebracht op een uitkering op grond van de Wet WIA. In het bestreden besluit 2 heeft het Uwv de hoogte van het te veel ontvangen voorschot verlaagd van € 2.355,77 naar € 1.569,11 bruto.
3.
Standpunt eiser
Eiser voert (samengevat) aan dat het Uwv zijn inkomsten uit arbeid ten onrechte in mindering heeft gebracht op zijn uitkering omdat hij van zijn uitkering financieel niet kan rondkomen en hij dus wel moest werken om zijn vaste lasten te kunnen betalen.
Beoordeling
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Omdat het bestreden besluit 1 in eisers voordeel is gewijzigd bij bestreden besluit 2 heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit 1, dat daarom niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4.2.
Artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het Uwv onverschuldigd is betaald of verstrekt door het Uwv wordt teruggevorderd. Op grond van artikel 77, zesde lid, van de Wet WIA kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen zijn.
4.3.
De rechtbank vat de stelling van eiser dat hij financieel niet kan rondkomen van zijn uitkering op als een beroep op dringende redenen als hiervoor bedoeld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn dringende redenen slechts gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Het is aan betrokkene om te onderbouwen dat sprake is van sociale en/of financiële gevolgen. Nu eiser zijn stelling niet heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het Uwv op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.
4.4.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat eiser de juistheid van het bestreden besluit 2 en de daarin opgenomen (her)berekening van het terug te vorderen bedrag niet heeft betwist.
Conclusie
5. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk wegens het komen te ontbreken van procesbelang. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
6. In de omstandigheid dat het Uwv pas na het instellen van het beroep het bestreden besluit 1 heeft gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- zal vergoeden. Van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
  • draagt het Uwv op het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.