ECLI:NL:RBDHA:2023:12211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring - gebreken - recht op rechtsbijstand tijdens het gehoor - maatregel eerst uitgereikt daarna ondertekend - belangenafweging - gegrond - opheffing maatregel en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft tegen het besluit van 5 augustus 2023 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2023 behandeld in Middelburg, waar eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende is voorgelicht over zijn recht op rechtsbijstand tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring. Dit gebrek, samen met het feit dat de maatregel van bewaring pas ondertekend werd na de uitreiking, heeft geleid tot de conclusie dat de maatregel onrechtmatig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt, omdat de gebreken aan de maatregel niet in redelijke verhouding staan tot de belangen van de staat. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven en een schadevergoeding van € 500 toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674, die door de staat moeten worden vergoed aan de rechtsbijstandverlener. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22448

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2023 op zitting behandeld te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is, omdat er diverse gebreken aan de maatregel kleven. De eerder aan eiser opgelegde maatregel van bewaring had een onjuiste grondslag en deze is niet tijdig omgezet naar de huidige maatregel van bewaring. De onrechtmatigheid van de vorige maatregel is door verweerder erkend en werkt door in de huidige maatregel. Ook is eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring ten onrechte niet gewezen op het recht op rechtsbijstand tijdens het gehoor. Daarnaast is de maatregel van bewaring een uur eerder uitgereikt dan dat deze ondertekend is, wat maakt dat geen ruimte meer is voor een belangenafweging. Verder betwist eiser de zware grond 3a. Tot slot voert eiser aan dat er geen sprake is van zicht op uitzetting.
3. Verweerder heeft de eerder op 2 augustus 2023 aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op 5 augustus 2023 opgeheven en daarbij toegelicht dat die maatregel op een onjuiste grondslag berust. Verweerder heeft daarvoor een schadevergoeding aangeboden van 2 augustus 2023 tot en met 5 augustus 2023. Het is dus niet in geschil dat de eerste maatregel van meet af aan onrechtmatig was. Dit leidt echter niet zonder meer tot de conclusie dat de huidige maatregel van bewaring onrechtmatig is. Uit vaste jurisprudentie volgt namelijk dat een aan de eerste maatregel van bewaring klevend gebrek de daaropvolgende maatregel niet alleen al daarom van aanvang af onrechtmatig maakt. [2] Zoals uit het hiernavolgende zal blijken, kleven er echter ook gebreken aan de huidige maatregel van bewaring.
4. De rechtbank is met eiser van oordeel dat eiser niet voldoende is voorgelicht over zijn recht op rechtsbijstand en dat zijn recht op rechtsbijstand tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring is geschonden. Uit het aanvullend proces-verbaal van 5 augustus 2023 blijkt niet dat aan eiser is meegedeeld dat eiser, zoals volgt uit artikel 5.2, vijfde lid, van het Vb [3] ,
tijdens het gehoorrecht op rechtsbijstand heeft. Ook blijkt hieruit niet dat aan eiser, overeenkomstig het in paragraaf A5/6.5 van de Vc [4] neergelegde beleid van verweerder, is gevraagd of hij bijstand van een advocaat tijdens het gehoor wenst. Uit het proces-verbaal blijkt namelijk dat slechts aan eiser is meegedeeld dat zijn advocaat niet bij het gehoor aanwezig is, maar op de hoogte zal worden gebracht van het verhoor. Dit is een ernstig gebrek.
5. Verder constateert de rechtbank dat de maatregel van bewaring pas is ondertekend na de uitreiking daarvan. Uit de maatregel blijkt namelijk dat deze om 11:20 uur is uitgereikt en dat deze om 12:13 uur digitaal is ondertekend. Nu op grond van artikel 5.3 van het Vb een rechtsgeldige maatregel pas tot stand komt indien deze gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed, was er op het moment van uitreiken van de maatregel geen rechtsgeldige maatregel tot stand gekomen. Door de maatregel om 12:13 uur te ondertekenen, is alsnog een rechtsgeldige maatregel tot stand gekomen. Deze maatregel is echter niet uitgereikt aan eiser en dus niet in werking getreden. Ook hierom is sprake van een gebrek.
6. Voormelde gebreken maken de inbewaringstelling eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft in het kader van deze te maken belangenafweging enkel verwezen naar de omstandigheid dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwegende belangen gebleken om de afweging in het voordeel van verweerder te laten uitvallen.
7. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 5 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 5 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 500.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser
tot een bedrag van € 500 (
vijfhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de
tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674
(
duizendzeshonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2083.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.