ECLI:NL:RBDHA:2023:12197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
22_8214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een handhavingsverzoek

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Den Haag, op 12 september 2022 een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, met het verzoek om handhavend op te treden tegen de uitkijktoren van familiepark Drievliet. Eiser heeft op 20 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dit verzoek. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meer dan acht weken zijn verstreken zonder dat verweerder een besluit heeft genomen en dat de beslistermijn niet is verlengd of opgeschort. Hierdoor is het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het handhavingsverzoek, onder verbeuring van een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 5.000,-. Tevens is de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, alsook tot vergoeding van het griffierecht van € 184,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Turenhout),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Procesverloop

Bij brief van 12 september 2022 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de uitkijktoren van familiepark Drievliet aan de Jan Thijssenweg 16 te Den Haag.
Bij brief van 20 december 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dit verzoek.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
1.1
Op grond van artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
1.2
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
1.3
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
1.4
Op grond van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Op grond van het tweede lid, is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan. Die mededeling houdt in – kort gezegd – dat een beschikking niet tijdig kan worden gegeven en dat een redelijke termijn wordt genoemd binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser bij brief van 12 september 2022 bij verweerder een handhavingsverzoek heeft ingediend. Niet in geschil is dat sindsdien meer dan acht weken zijn verstreken zonder dat een besluit op dit handhavingsverzoek is genomen en dat verweerder de beslistermijn niet heeft verlengd of opgeschort.
2.1
De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brief van 29 november 2022 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat verweerder alsnog een besluit heeft genomen.
3. Hieruit volgt dat is voldaan aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Nu verweerder niet tijdig een besluit op de aanvraag van eiser heeft genomen en niet is gebleken dat verweerder de beslistermijn op rechtsgeldige wijze heeft verlengd of opgeschort, is het beroep van eiser kennelijk gegrond. De door verweerder aangedragen omstandigheden dat familiepark Drievliet op dit moment gesloten is en dat een beroepsprocedure aanhangig is inzake de omgevingsvergunning voor de uitkijktoren, maken dit niet anders. Voor zover verweerder – zoals toegelicht in het verweerschrift – meent dat handhavend optreden onder deze omstandigheden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, zal zij het handhavingsverzoek om die reden moeten afwijzen. Genoemde omstandigheden doen echter niet af aan de verplichting van verweerder om een besluit te nemen op het handhavingsverzoek.
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal, gelet op artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, bepalen dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het verzoek tot handhaving neemt, en voorts dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor iedere dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 5.000,-.
5. Eiser heeft de rechtbank daarnaast verzocht met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen. Eiser heeft verweerder op 29 november 2022 in gebreke gesteld. Gelet op artikel 4:17, derde lid, van de Awb is verweerder daarom met ingang van 14 december 2022 dwangsommen verschuldigd. Dat betekent dat de maximale dwangsom van € 1442,- inmiddels is verbeurd.
6. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 837 en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van gering gewicht is, omdat dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag is overschreden.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van eiser van 12 september 2022 gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het verzoek van eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 5.000,-;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 418,50;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.