In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, wonende te [woonplaats], heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Teylingen, die de waarde van de woning op € 438.000 heeft vastgesteld per 1 januari 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar is door de verweerder ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld en dat de vergelijkingsmethode niet correct is toegepast. Tijdens de zitting op 27 juni 2023 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij onder andere verwees naar taxaties die hij heeft laten uitvoeren.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft de door verweerder overgelegde matrix met vergelijkingsobjecten als voldoende onderbouwd beschouwd. Eiser's argumenten, waaronder de stelling dat de waarde niet in verhouding staat tot eerdere waarderingen en dat er onvoldoende rekening is gehouden met verbeteringen aan de woning, zijn door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft wel vastgesteld dat het motiveringsbeginsel is geschonden in de uitspraak op bezwaar, maar heeft geoordeeld dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 11,40 en het griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.