In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, eigenaar van een vrijstaande woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 968.000, zoals bepaald door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. Na een bezwaarprocedure was de waarde verlaagd naar € 922.000, maar eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 27 juni 2023 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een lagere waarde van € 857.000 bepleitte, onderbouwd met argumenten over de vergelijkingsobjecten en de gedateerdheid van de woning.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft de door verweerder overgelegde matrix met vergelijkingsobjecten als voldoende onderbouwd beschouwd, ondanks enkele kleine onnauwkeurigheden. Eiser's handmatige taxatie werd als onvoldoende onderbouwd en niet cijfermatig inzichtelijk beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij ook is aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.