ECLI:NL:RBDHA:2023:12159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
22_8007
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het beroep tegen de beslissing op bezwaar inzake WW-uitkering en verzoek om proceskostenvergoeding

Op 9 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Bildirici, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 2 november 2022, waarin het bezwaar tegen het besluit van 18 juli 2022, waarbij aan eiseres geen WW-uitkering werd toegekend, ongegrond werd verklaard. In de procedure heeft verweerder op 1 februari 2023 een verweerschrift ingediend, waarop eiseres op 27 februari 2023 heeft gereageerd. Verweerder heeft vervolgens op 8 maart 2023 gereageerd op deze reactie.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateerde dat verweerder op 22 december 2022 alsnog een WW-uitkering aan eiseres heeft toegekend per 1 augustus 2022. Verweerder stelde dat eiseres geen belang meer had bij een uitspraak op haar beroep en verzocht de rechtbank om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Eiseres steunde dit verzoek en vroeg om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat, aangezien er geen ander belang dan de proceskostenvergoeding was gesteld, het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De rechtbank overwoog verder dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling, omdat verweerder niet was teruggekomen op zijn eerdere standpunt en er geen sprake was van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8007

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S. Bildirici),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Eiseres heeft tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 2 november 2022 (het bestreden besluit) beroep ingesteld. In dit besluit heeft verweerder het bezwaar gericht tegen het besluit van 18 juli 2022, waarbij aan eiseres geen WW-uitkering wordt toegekend, ongegrond verklaard.
Verweerder heeft bij brief van 1 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 27 februari 2023 een reactie ingezonden.
Verweerder heeft daarop bij brief van 8 maart 2023 een reactie gegeven.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 22 december 2022 alsnog aan eiseres een WW-uitkering heeft toegekend per 1 augustus 2022.
3. Verweerder stelt zich in zijn brief van 1 februari 2023 op het standpunt dat eiseres door het besluit van 22 december 2022 geen belang meer heeft bij een uitspraak op haar beroep. Verweerder verzoekt de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4. Eiseres schaart zich in haar brief van 27 februari 2023 achter dit verzoek van verweerder en verzoekt de rechtbank om vergoeding van de proceskosten.
4. Verweerder heeft zich in de brief van 8 maart 2023 op het standpunt gesteld dat het verzoek om proceskostenvergoeding moet worden afgewezen. Eiseres heeft immers pas ruim na verzending van het bestreden besluit een ondertekend exemplaar van de huisregels overgelegd. Op basis daarvan is het besluit van 22 december 2022 genomen. Verweerder is van mening dat eiseres dit document al tijdens de bezwaarprocedure had kunnen overleggen. Had zij dit gedaan, dan was anders op haar bezwaar beslist en was een beroepsprocedure niet nodig geweest. Daarbij blijft verweerder van mening dat het besteden besluit uitgaande van de in de bezwaarfase bekende informatie juist was.
5. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding geeft om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Indien, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling, geen belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Nu een ander belang dan de verzochte proceskostenveroordeling niet is gesteld, zal de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaren.
6. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan een dergelijke grond zijn gelegen in de omstandigheid dat verweerder aan eiseres tegemoet is gekomen.
7. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij het besluit van 22 december 2022 heeft genomen nadat eiseres alsnog een ondertekend exemplaar van de huisregels had overgelegd. Het gaat dus om nieuwe informatie die verweerder pas na het nemen van het bestreden besluit bekend is geworden. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder is teruggekomen van het eerdere door hem ingenomen standpunt. Van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb is dan ook geen sprake. Het verzoek tot vergoeding van de proceskosten wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.