In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben de Erven [Naam] een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] met betrekking tot de nakoming van een koopovereenkomst. De koopovereenkomst betreft de verkoop van een woning door [gedaagde] aan de Erven [Naam], die de rechtsopvolgers zijn van [erflater]. De Erven [Naam] vorderen dat [gedaagde] de woning levert, aangezien hij dit niet heeft gedaan op de afgesproken datum van 15 november 2022. De Erven [Naam] stellen dat [gedaagde] al lange tijd een substantieel bedrag aan hen verschuldigd is en dat de situatie urgent is, gezien de oplopende schulden en de dalende huizenprijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 augustus 2023 heeft [gedaagde] verweer gevoerd, onder andere door te stellen dat hij onder druk heeft getekend en dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt met [erflater]. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat [gedaagde] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer en dat de Erven [Naam] een spoedeisend belang hebben bij hun vordering. De voorzieningenrechter heeft [gedaagde] veroordeeld om de woning binnen een bepaalde termijn te leveren en heeft tevens de proceskosten aan de zijde van de Erven [Naam] toegewezen. Het vonnis is op 11 augustus 2023 uitgesproken door mr. H.J. Vetter.