In deze zaak heeft verzoekster op 15 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 28 juni 2023 de aanvraag om een mvv afgewezen. Na deze afwijzing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dit besluit pas na de intrekking van het beroep is genomen, is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten. De kosten zijn vastgesteld op € 418,50 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met een wegingsfactor van 0,5, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast is bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184 dient te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden ingezien op www.rechtspraak.nl.