ECLI:NL:RBDHA:2023:12127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.17977 en NL23.17978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag als kennelijk ongegrond met behoud van rechtsgevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de asielaanvraag van eiser, een Algerijnse man, is afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had op 27 mei 2023 asiel aangevraagd in Nederland, omdat hij vreesde voor vervolging door een bende in Algerije. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de verklaringen van eiser over de problemen met de bende inconsequent en tegenstrijdig waren. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 juli 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag niet deugdelijk was gemotiveerd. Hoewel verweerder de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig achtte, was de motivering voor de afwijzing van de asielaanvraag onvoldoende. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije te vrezen had voor vervolging, en dat de gestelde problemen met de bende niet overtuigend waren onderbouwd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag blijft bestaan. Eiser kreeg wel een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 1.674,-. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de uitspraak op het beroep voldoende was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.17977 (beroep) en NL23.17978 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL23.17977). Hij heeft ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (NL23.17978).
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op de zitting van 11 juli 2023 behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1983 en heeft de Algerijnse nationaliteit.
1.1.
Eiser heeft op 27 mei 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij niet kan terugkeren naar Algerije. Hij hoorde bij een onafhankelijke groepering, die handelde in gestolen goederen en drugs (bende). Hij wordt gezocht door deze bende, omdat hij in 2011 geld en goederen van hen heeft gestolen. Ook heeft hij twee bendeleden geslagen. Vanwege deze problemen is hij twaalf jaar geleden vertrokken uit Algerije. Hij heeft vervolgens in verschillende Europese landen verbleven. Ook in Frankrijk en België heeft hij problemen gehad met deze bende. Verder stelt hij dat hij geen bescherming kan vragen bij de autoriteiten van Algerije, omdat ze erachter zouden komen dat hij in Algerije illegale activiteiten heeft verricht. Ook stelt eiser te vrezen voor de militaire dienst bij terugkeer naar Algerije.
Wat is het standpunt van verweerder?
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met de bende.
2.1.
Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar volgt eiser niet in zijn verklaringen over de problemen met de bende. Volgens verweerder kan eiser daarom niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag [2] en heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op ernstige schade loopt. De asielaanvraag is daarom afgewezen. Verweerder heeft de asielaanvraag daarbij kennelijk ongegrond verklaard, omdat eisers verklaringen inconsequent en tegenstrijdig zijn.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert, onder verwijzing naar wat hij al eerder in de zienswijze heeft aangevoerd, aan dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat aan hem geen rust- en voorbereidingstermijn is gegeven, als bedoeld in artikel 3.109 van het Vb [3] en niet is gebleken dat sprake is van een situatie, als bedoeld in het zesde lid, van dat artikel. De stelling dat hij zich tegenover de Rijksbeveiliging (RBO) beledigend en agressief heeft gedragen, is onvoldoende onderbouwd en niet gemotiveerd. Nog los daarvan begrijpt eiser niet wat de relatie is tussen de noodzaak tot bescherming, de geloofwaardigheid van zijn verklaringen en het gestelde gedrag tegen de RBO.
3.1.
Eiser voert verder aan dat de omstandigheid dat hij niet eerder om asiel heeft verzocht ten onrechte wordt tegengeworpen in de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd.
3.2.
Eiser betoogt daarnaast dat verweerder ten onrechte van hem verwacht dat hij zijn problemen met de bende met stukken kan onderbouwen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom eisers verklaring over hoe de bende erachter kwam dat hij geld en goederen had gestolen niet geloofwaardig is. Ook is ten onrechte aan hem tegengeworpen dat hij niet heeft uitgelegd hoe hij erachter kwam dat de bende wist van de diefstal. Als verweerder dit had willen weten, had de hoormedewerker moeten doorvragen. Eiser wijst in dit verband op de samenwerkingsverplichting.
3.3.
Verweerder heeft verder ten onrechte de militaire dienst niet als relevant element aangemerkt. Ook is onvoldoende gemotiveerd waarom eiser als dienstplichtontduiker bij terugkeer naar Algerije niet heeft te vrezen voor vervolging.
3.4.
Eiser stelt ten slotte dat zijn asielaanvraag ten onrechte onder verwijzing naar artikel 30b, eerste lid, onder e, van de Vw als kennelijk ongegrond is afgedaan. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiser kennelijk inconsequent of tegenstrijdig heeft verklaard.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De rust- en voorbereidingstermijn
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser de rust- en voorbereidingstermijn is onthouden, omdat hij overlast veroorzaakt. [4] Dit blijkt uit informatie van het COA. [5]
4.1.
De rechtbank overweegt dat buiten kijf staat dat de rust- en voorbereidingstermijnen van belang zijn voor de voorbereiding van de gehoren. Dit neemt niet weg dat het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) erin voorziet dat onder omstandigheden kan worden afgezien van het bieden van deze termijnen. Eén van de omstandigheden heeft zich hier voorgedaan, te weten het veroorzaken van overlast in de zin van artikel 3:109, zevende lid, onder b, van het Vb. De informatie van het COA waaruit blijkt dat eiser meermaals verbaal agressief, eisend en dwingend is geweest tegen COA-medewerkers en dat hij een opruiende rol heeft tegen het COA en de beveiliging in groepen, is met eiser gedeeld in de uitnodigingsbrief voor het nader gehoor en was dus al bij eiser bekend. Met het overleggen van deze informatie, waarin over eiser wordt gesproken en de rol die hij speelt bij de overlast die bij het COA wordt ervaren, is dit voldoende onderbouwd. Daar komt bij dat niet is gebleken op welke wijze eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank daarom geen reden voor een ander oordeel.
Geloofwaardigheid gestelde problemen bende
5. Verweerder heeft bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde problemen met de bende een aantal omstandigheden betrokken, waarvan eiser stelt dat die niet bij de geloofwaardigheidsbeoordeling mogen worden betrokken. Hoewel de rechtbank met verweerder van oordeel is dat dergelijke omstandigheden (tijdsverloop, niet direct melden, verwijderen documenten) in zijn algemeenheid afbreuk kunnen doen aan een asielrelaas, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of het ook daadwerkelijk afbreuk doet aan de geloofwaardigheid en daarbij moet worden betrokken wat het asielrelaas is. Verweerder heeft in het onderhavige geval niet overtuigend gemotiveerd waarom deze omstandigheden afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde problemen met de bende. Niet valt in te zien waarom je je direct bij de autoriteiten van een derde land zult willen melden als je daadwerkelijk bent gevlucht voor de consequenties van je eigen criminele activiteiten. Niet onaannemelijk is dat je zoveel mogelijk onder de radar zult willen blijven en belastende documenten zult willen vernietigen/verwijderen. Evenmin heeft verweerder afdoende gemotiveerd waarom zijn mogelijk opstandige houding tijdens de asielprocedure afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van dít relaas.
5.1.
Dit betekent dat ondeugdelijk is gemotiveerd waarom het relaas met toepassing van artikel 30b, eerste lid, onder e, van de Vw als kennelijk ongegrond is afgedaan. Dit betekent ook dat hoewel verweerder - ondanks de tegenwerping van voornoemd artikel - het relaas inhoudelijk heeft beoordeeld, de motivering van dit inhoudelijk geloofwaardigheidsoordeel evenmin volstaat.
5.2.
Nu het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, is het beroep alleen al om die reden gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. [6] De rechtbank zal met het oog op finale geschilbeslechting onderzoeken of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Zwaarwegendheid gestelde problemen bende
6. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat – ook indien wordt aangenomen dat eiser zijn land heeft verlaten in verband met problemen met zijn bende – dit geen grond oplevert voor verlening van een asielvergunning. Eiser kan zich wenden tot de Algerijnse politie voor bescherming tegen eventuele dreigingen vanuit de bende en zijn betoog dat hij dit niet kan doen, omdat dan strafvervolging dreigt voor zijn eigen criminele activiteiten slaagt niet. Een asielvergunning is niet bedoeld om te beschermen tegen een normale strafvervolging wegens verdenking van het plegen van een commuun delict.
Gegrondheid vrees voor gevolgen niet vervullen dienstplicht
7. De rechtbank constateert met eiser dat de gestelde problemen als gevolg van het weigeren van de dienstplicht niet expliciet zijn benoemd als relevant element. Het feit dat eiser dit zelf tijdens het gehoor niet expliciet heeft benoemd als reden voor zijn vertrek, maar later bij de correcties en aanvullingen daarop kennelijk terug wenst te komen en deze omstandigheid alsnog naar voren brengt, kan hieraan debet zijn. Wat er ook van zij, deze omstandigheid is wel onmiskenbaar als relevant element beoordeeld in het voornemen en het bestreden besluit. De rechtbank zal hierna ingaan op deze beoordeling.
8. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije zal worden gestraft, omdat hij de dienstplicht niet heeft vervuld. De vrees voor vervolging van eiser is slechts gebaseerd op een vermoeden. Volgens verweerder blijkt uit algemene bronnen dat er geen actief vervolgingsbeleid is in Algerije. Uit het Algemeen Ambtsbericht over Algerije van 11 november 2020 [7] en uit het rapport van Landinfo [8] over de dienstplicht in Algerije blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat de Algerijnse autoriteiten dienstplichtontduikers consequent vervolgen, en dat de problemen die voortvloeien uit het weigeren van de dienstplicht slechts administratief van aard zijn. Volgens de Algerijnse wet zou dienstweigering wel tot vervolging moeten leiden, maar niet is gebleken dat dit in de praktijk ook daadwerkelijk gebeurt. Uit het rapport van Landinfo blijkt verder dat er meer Algerijnen zijn die de militaire dienstplicht willen vervullen dan dat er daadwerkelijk nodig zijn, waardoor het niet aannemelijk is dat de Algerijnse autoriteiten mensen zouden dwingen om deze militaire dienst te vervullen.
8.1.
Gelet op vorenstaande kan worden geconcludeerd dat indien Algerijnen worden opgeroepen voor de militaire dienstplicht, dit niet betekent dat men ook daadwerkelijk problemen zal ondervinden wanneer deze dienstplicht niet wordt vervuld. Daarom heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging van de Algerijnse autoriteiten omdat hij de dienstplicht niet heeft vervuld. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat niet is betoogd dat eisers dienstweigering voortkomt uit onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging. Ook is niet gesteld dat eventuele te verwachten problemen die je zou kunnen ondervinden in verband met dienstweigering of desertie in Algerije zouden moeten worden aangemerkt als onevenredige of discriminatoire bestraffing.
8.2.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Wat is de conclusie
9. Het beroep is gegrond, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden in stand gelaten. [9] Dat betekent dat eiser weliswaar (gedeeltelijk) gelijk krijgt, maar dat de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel, alsmede de weigering hem een verblijfsvergunning regulier en uitstel van vertrek te verlenen in stand blijft. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser wel een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
9.1.
Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.647,-.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.
2.In de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Artikel 3.109, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 en paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
5.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Kort thematisch ambtsbericht dienstplicht Algerije, november 2020, blz. 2/3.
8.Landinfo: Norwegian COI-centra, Query response Algeria, d.d. 31 mei 2018, blz. 4/5.
9.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.