ECLI:NL:RBDHA:2023:12119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/613437 / HA ZA 21-538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van testament wegens geestelijke stoornis van erflaatster

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan over de geldigheid van het testament van de erflaatster, opgemaakt op 28 juni 2016. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.W. Damstra, betoogde dat de erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament niet wilsbekwaam was vanwege een geestelijke stoornis, meer specifiek vasculaire dementie. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis de eiseres in de gelegenheid gesteld om nader onderzoek te laten verrichten naar de geestesgesteldheid van de erflaatster. Dit onderzoek werd uitgevoerd door dr. [Naam01], die concludeerde dat de erflaatster niet in staat was haar wil te bepalen op het moment van het opstellen van het testament.

De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G.A.M. Jansen, voerde aan dat de erflaatster wilsbekwaam was en bracht een medisch advies van dr. [Naam02] in, die de conclusie van dr. [Naam01] betwistte. De rechtbank oordeelde echter dat de eiseres voldoende bewijs had geleverd dat de erflaatster leed aan een geestelijke stoornis die haar vermogen om een redelijke waardering van de betrokken belangen te maken, belemmerde. De rechtbank concludeerde dat de uiterste wilsbeschikkingen in het testament nietig zijn op grond van artikel 3:34 lid 1 en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank verklaarde voor recht dat de uiterste wilsbeschikkingen in het testament nietig zijn en compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J. Brandt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/613437 / HA ZA 21-538
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1],
hierna te noemen: [eiseres],
eiseres,
advocaat: mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,
tegen

1.[gedaagde sub 1] te [plaats 1],

hierna te noemen: [gedaagde sub 1],
advocaat: mr. G.A.M. Jansen te Zoetermeer,
2.
[gedaagde sub 2]te [plaats 2],
hierna te noemen: [gedaagde sub 2],
niet verschenen,
gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • het tussenvonnis van 14 december 2022 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde gedingstukken;
  • de van [eiseres] akte van 19 april 2023, met productie 19;
  • de van [gedaagde sub 1] akte van 17 mei 2023, met productie 5;
  • de akte uitlating van [eiseres] van 28 juni 2023, met productie 20.
Omdat [eiseres] niet in de gelegenheid is gesteld om bij haar akte uitlaten nieuwe producties in te dienen, besteedt de rechtbank geen aandacht aan productie 20 (wel aan de inhoud van de akte).
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Deze zaak gaat over de geldigheid van het testament van 28 juni 2016 van de moeder van partijen (erflaatster).
2.2.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat [eiseres] er voldoende belang bij heeft om in de gelegenheid gesteld te worden nader onderzoek te (laten) verrichten naar de geestesgesteldheid van erflaatster op het moment waarop het testament werd gepasseerd. De rechtbank heeft de zaak voor vier maanden aangehouden om [eiseres] in staat te stellen het onderzoek van dr. [Naam01] af te wachten. Dit betreft onderzoek naar de vraag of erflaatster ten tijde van het opstellen van haar testament wilsbekwaam was en in staat was vrijelijk haar wil te bepalen. [eiseres] is in de gelegenheid gesteld om na de afronding van dat onderzoek een onderbouwd standpunt in te nemen over de rechtsgeldigheid van het testament van erflaatster. Vervolgens mocht [gedaagde sub 1] daar bij antwoordakte op reageren.
2.3.
[eiseres] heeft bij akte de rapportage van 7 april 2023 van dr. [Naam01] (specialist ouderengeneeskunde en VIA-arts) in het geding gebracht. Dr. [Naam01] heeft op verzoek van [eiseres] het medisch dossier van erflaatster beoordeeld. Dit medisch dossier bestaat uit het huisartsenjournaal en het medisch dossier van de Stichting Woonzorgcentra Haaglanden en heeft betrekking op de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016. Op grond van de VV05-indicatie, de zeer slechte MMSE-scores van erflaatster (zowel in april 2016 bij de huisarts als in juli 2016 in het verpleeghuis) en de diagnose vasculaire dementie constateert dr. [Naam01] dat erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament niet meer in staat was haar wil te bepalen, zeker gelet op de ingrijpende wijziging van haar laatste wil (onterving van haar twee dochters).
2.4.
In de rapportage van dr. [Naam01] staat onder meer:

Gegeven de mate van cognitieve beperkingen, zoals objectief gedocumenteerd op basis van onderzoek en testresultaten in het huisartsenjournaal en het medisch dossier van [Instelling] (inclusief informatie van de zoon zelf aan de huisarts en in het neuropsychologisch onderzoek) en zoals beschreven in deze rapportage, is het testament met zekerheid tot stand gekomen onder invloed van een geestelijke stoornis. Sterker: een sinds april 2016 gedocumenteerd concreet vermoeden van een vorderende dementie is in de zomer definitief bevestigd, terwijl ándere oorzaken voor haar geheugenproblemen, desorientatie in tijd en plaats, apraxie, ontbrekend inzicht, initiatiefverlies e.d. zijn uitgesloten.
(...)
Niet (alleen) op grond van de ‘diagnose’ dementie, maar vanwege de aard en de beschreven mate van cognitieve beperkingen acht ik haar naar mijn overtuiging op 28 juni 2016 niet meer wilsbekwaam een notariële akte op te maken, zeker niet een testament met verreikende gevolgen. Ook als zij desgevraagd persistent een bepaalde wil zou hebben geuit (al dan niet plausibel), acht ik die onder invloed van haar geestelijke stoornis gedaan en niet wilsbekwaam.
2.5.
[gedaagde sub 1] heeft daartegenover bij akte een medisch advies van 11 mei 2023 van dr. [Naam02] (niet praktiserend verzekeringsarts) in het geding gebracht. [gedaagde sub 1] heeft de rapportage van dr. [Naam01] voorgelegd aan dr. [Naam02], waarna dr. [Naam02] een medisch advies heeft uitgebracht. Dr. [Naam02] is niet overtuigd van de wilsonbekwaamheid van erflaatster.
2.6.
In het medisch advies van dr. [Naam02] staat onder meer:

Het advies van de zijde van de heer [Naam01] overtuigt mij niet van de wilsonbekwaamheid van wijlen [erflaatster].
Er zou de diagnose vasculair dementie zijn overwogen.
Een dergelijke diagnose waarvan het beeld doorgaans traag verloopt, behelst zeker geen directe wilsonbekwaamheid.
En verder:

Uiteraard zie ik het integrale dossier nog graag tegemoet als dat in uw optiek nodig mocht zijn om mij over dezelfde inhoudelijke gegevens te laten beschikken als de heer [Naam01].
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] voldoende heeft onderbouwd dat erflaatster op het moment van het opstellen van haar testament niet in staat was haar wil te bepalen. Zij legt aan dit oordeel de volgende omstandigheden ten grondslag.
2.8.
Dr. [Naam02] stelt in zijn algemeenheid dat de diagnose dementie niet per definitie betekent dat iemand niet in staat is zijn wil te bepalen. Dat is op zichzelf juist. Dr. [Naam02] ontkracht echter niet de gemotiveerde conclusie van dr. [Naam01] dat erflaatster op het moment van het opstellen van het testament de reikwijdte van haar handelen niet kon overzien. Ze was zowel in de periode voor als na het opmaken van het testament zeer verward en had – eveneens zowel voor als na het opmaken van het testament – hele lage scores op de afgenomen testen. Uit de rapportage van dr. [Naam01] volgt verder dat ten tijde van het opstellen van het testament bij erflaatster sprake was van gevorderde (vasculaire) dementie en niet van een beginstadium van dementie. Daarbij komt dat dr. [Naam01] zijn rapportage heeft opgesteld aan de hand van informatie uit het huisartsenjournaal en het medisch dossier van de Stichting Woonzorgcentra Haaglanden. Dr. [Naam02] heeft het medisch dossier van erflaatster niet ingezien en [gedaagde sub 1] heeft niet verzocht daartoe in de gelegenheid te worden gesteld.
2.9.
Weliswaar schreef de neuroloog van het Reinier de Graaf Gasthuis in de brief van 28 april 2016 dat de verwardheid van erflaatster een medische oorzaak had en dat erflaatster na nieuwe medicatie helderder werd, maar dit was twee maanden vóór het opstellen van het testament. Bovendien is erflaatster aansluitend aan haar verblijf in het Reinier de Graaf Gasthuis ter observatie opgenomen in [Instelling]. Daar is op 5 september 2016 ten behoeve van erflaatster een VV05-indicatie afgegeven.
2.10.
Het feit dat de notaris erflaatster kennelijk wel wilsbekwaam heeft geacht, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De notaris heeft het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening niet doorlopen, hoewel dit wel voor de hand zou hebben gelegen. De notaris was er zelfs niet mee bekend dat erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament in [Instelling] verbleef.
2.11.
Verder weegt de rechtbank mee dat de wijziging van het testament een ingrijpende beslissing was, zodat aan het vermogen tot een redelijke waardering hoge eisen moeten worden gesteld.
2.12.
Dit alles leidt tot het oordeel dat erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament leed aan een geestelijke stoornis. Deze geestelijke stoornis belette een redelijke waardering van de betrokken belangen bij de in dat testament opgenomen uiterste wilsbeschikkingen. Erflaatster was wilsonbekwaam tot het verrichten van deze eenzijdige rechtshandelingen. Deze zijn daarom nietig (artikel 3:34 lid 1 en lid 2 BW). De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en de primaire vordering van [eiseres] toewijzen. Zij overweegt daarbij nog dat een testament geen rechtshandeling is en dus niet nietig kan worden verklaard. Het testament bevat uiterste wilsbeschikkingen. Dit zijn de rechtshandelingen die voor nietigverklaring in aanmerking kunnen komen. [eiseres] heeft in haar vordering geen onderscheid gemaakt ten aanzien van de verschillende uiterste wilsbeschikkingen. De rechtbank legt haar vordering tot nietigverklaring van het testament daarom uit als een vordering tot nietigverklaring van alle in dat testament gemaakte uiterste wilsbeschikkingen.
2.13.
Omdat dit een erfrechtgeschil is, zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen verdelen, in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart voor recht dat de uiterste wilsbeschikkingen in het door erflaatster op 28 juni 2016 opgemaakte testament nietig zijn;
3.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 2339