ECLI:NL:RBDHA:2023:12114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
10335247 RP VERZ 23-50076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens bedrog over arbeidsongeschiktheid en belastbaarheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [de werknemer01] en Ligthart Zuiderpark B.V. Het betreft een verzoek van [de werknemer01] om het ontslag op staande voet te vernietigen, dat hem op 16 december 2022 was gegeven. Ligthart had het ontslag gebaseerd op de beschuldiging dat [de werknemer01] hen en de bedrijfsarts had voorgelogen over zijn arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [de werknemer01] op 1 juli 2019 in dienst trad bij Ligthart en dat hij op 1 september 2021 ziek werd. Ondanks zijn claims van arbeidsongeschiktheid, bleek uit observaties dat hij in staat was om werkzaamheden te verrichten zonder gebruik van krukken. Ligthart heeft een onderzoek laten uitvoeren door JWV, waaruit bleek dat [de werknemer01] regelmatig zonder krukken het huis verliet en werkzaamheden verrichtte. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat [de werknemer01] zijn werkgever had misleid over zijn belastbaarheid. Het verzoek om betaling van salaris en transitievergoeding werd afgewezen, en [de werknemer01] werd veroordeeld tot betaling van de onderzoekskosten van JWV. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet standhield en dat er geen recht op transitievergoeding bestond, gezien de ernstige verwijtbaarheid van [de werknemer01].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
PV/c
Zaaknr.: 10335247 RP VERZ 23-50076
Uitspraakdatum: 20 juni 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [woonplaats01] ,
verzoekende partij in het verzoek,
hierna te noemen: [de werknemer01] ,
gemachtigde: mr. I. Ouwehand,
tegen
Ligthart Zuiderpark B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verwerende partij,
hierna te noemen: Ligthart,
gemachtigde: mr. D.J. Nelson.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van [de werknemer01] , tevens houdende verzoek tot het treffen van
een voorlopige voorziening, met producties genummerd I tot en met XIII, ter griffie ingekomen op 13 februari 2023;
- het verweerschrift van Ligthart, met producties genummerd 1 tot en met 6.
1.2.
Op 16 mei 2023 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. De behandeling van het verzoek heeft tegelijk met de behandeling van het door Ligthart ingediende verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst (bij deze rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 10411113 RP VERZ 23-50146) plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling zijn namens [de werknemer01] pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is (een datum voor) beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de werknemer01] is op 1 juli 2019 bij Ligthart in dienst getreden in de functie van [functie01] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Deze arbeidsovereenkomst is per 1 augustus 2020 omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het bruto maandsalaris van [de werknemer01] bedroeg laatstelijk € 2.106,12, exclusief vakantietoeslag en andere emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor Tankstations en Wasbedrijven van toepassing.
2.2.
[de werknemer01] is op 1 september 2021 uitgevallen voor werk vanwege heupklachten.
2.3.
Het tweede spoor traject is medio oktober 2022 opgestart.
2.4.
[de werknemer01] heeft op 28 oktober 2022 de bedrijfsarts bezocht. In de rapportage van de bedrijfsarts staat onder meer:
“(…) Arbeidsgeschiktheid: Betrokkene zijn belastbaarheid is verslechterd door een objectiveerbare medische aandoening. Hij heeft een behandelaar met spoed bezocht en een medische interventie zal volgen in januari 2023. Tot die tijd zijn de mogelijkheden marginaal (…)
Benutbare mogelijkheden: Re-integratie mogelijkheden zijn marginaal, gezien de verslechterde mobiliteit als gevolg van objectiveerbare medische klachten. (…)
Ik adviseer door te gaan met spoor 2 in de vorm van zittend werk bijvoorbeeld vanuit huis en overige opleidingsactiviteiten (…)
Beperking: Forse beperkingen in staan en lopen, is krukafhankelijk bij lopen. (…)”
2.5.
In de nacht van 29 oktober 2022 heeft de gemachtigde van Ligthart [de werknemer01] gezien in een restaurant. De gemachtigde van Ligthart heeft daarover onder meer verklaard:
“Op zaterdagmorgen 29 oktober 2022 omstreeks 4.10 uur besloot ik na een avond uit nog wat te gaan eten. Uiteindelijk ben ik een zaak binnen gegaan genaamd Tasty Street Food. (…)
Toen ik Tasty Street Food binnen kwam herkende ik één van de medewerkers die in het restaurant aan het werk was als zijnde dhr. [de werknemer01] . (…) Ik zag dat dhr. [de werknemer01] als kassamedewerker werkzaamheden aan het verrichten was in het restaurant.
Uiteindelijk heeft een vriend van mij eten besteld en afgerekend bij dhr. [de werknemer01] . Ik heb omstreeks 4.50 uur het restaurant verlaten alwaar dhr. [de werknemer01] nog steeds zijn kassawerkzaamheden aan het verrichten was en het nog steeds druk was in het restaurant.
Gedurende deze circa 30 minuten dat ik in het restaurant was heb ik gezien dat de dhr. [de werknemer01] :
  • Constant op zijn benen heeft gestaan.
  • Frequent heen en weer liep in/door het restaurant.
  • Bij al zijn werkzaamheden geen gebruik heeft gemaakt van krukken en dat ik ook helemaal geen krukken bij dhr. [de werknemer01] in de buurt heb gezien. (…)”
2.6.
Ligthart heeft Security Consultancy Bureau JWV (hierna: JWV) verzocht te onderzoeken of [de werknemer01] mogelijk werkzaamheden verricht. Het onderzoek van JWV heeft plaatsgehad in de periode van 18 november 2022 tot en met 13 december 2022. JWV heeft als bevindingen van het onderzoek als volgt gerapporteerd:
“(…) Tijdens het onderzoek is tijdens observaties het volgende gezien dat subject:
  • Dagelijks zonder krukken liep;
  • Op werkdagen omstreeks 09:00 uur de woning verliet;’
  • De winkel [naam winkel01] (…) opende met een sleutel, borden en vlaggen buiten zette en vervolgens in een winkelkantoor zat;
  • Vlak voor zijn gesprek met de Arbodienst dat hij op dinsdag 13 december omstreeks 13.00 uur had, [naam winkel01] lopend zonder krukken verliet;
  • Na het gesprek met de Arbodienst weer in het winkelkantoor van [naam winkel01] zat;
  • Observant 2 als klant in [naam winkel01] te woord stond als medewerker. (…)”
2.7.
[de werknemer01] is op 16 december 2022 op uitnodiging van Ligthart op de zaak geweest. Tijdens dat gesprek is [de werknemer01] op staande voet ontslagen. Ligthart heeft het ontslag op 19 december 2022 per brief schriftelijk aan [de werknemer01] bevestigd. In deze brief staat onder meer het volgende:
“(…)Dringende reden(en) tot ontslag
Na zorgvuldig onderzoek is vast komen te staan dat u zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog c.q. verklaren in strijd met de waarheid met betrekking tot uw arbeidsongeschiktheid, waardoor u het vertrouwen van ons als werkgever onwaardig bent geworden.
U heeft zich vanaf 1 september 2021 ziekgemeld. U heeft bij de bedrijfsarts aangegeven dat u een forse beperking heeft in het staan en lopen en dat u van krukken afhankelijk bent bij het lopen. U heeft constant beweerd dat u door uw beperkingen dusdanig arbeidsongeschikt was dat u het bedongen arbeid niet uit kon voeren. Wat u echter voor de bedrijfsarts en voor ons hebt verzwegen is dat u, in de tussentijd wel bij een andere werkgever(s) kon werken waarbij u (zonder krukken) gedurende de dag fysiek belastend werk heeft uitgevoerd. Wij hebben middels een onderzoek weten aan te tonen dat u de bovenstaande handelingen heeft gepleegd. Naast het feit dat u ons heeft voorgelogen, heeft u in ons gesprek van 16 december jl., nadat wij u met de resultaten van het onderzoek hebben geconfronteerd, nogmaals met droge ogen beweerd dat u nooit voor een andere werkgever heeft gewerkt tijdens uw arbeidsongeschiktheid.
(…) Door werkzaamheden uit te voeren voor een andere werkgever(s), terwijl u aangeeft dat u dusdanige beperkingen heeft dat u niet het bedongen arbeid kunt uitvoeren, bent u het vertrouwen van Ligthart Zuiderpark B.V. onwaardig. (…)”

3.Het verzoek

3.1.
[de werknemer01] verzoekt – na zijn verzoek ter zitting te hebben gewijzigd – de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (verkort weergegeven):
bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv:
I. Ligthart te veroordelen tot betaling aan [de werknemer01] van het salaris van € 1.790,20 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 december 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met verhogingen;
II. Ligthart te veroordelen om [de werknemer01] in staat te stellen om de re-integratie te hervatten, onder verbeurte van een dwangsom;
bij eindbeschikking:
primair:
I. het ontslag op staande voet te vernietigen;
II. Ligthart te veroordelen om [de werknemer01] binnen twee dagen na betekening van deze beschikking toe te laten tot het re-integratie/2e spoor-traject waarmee hij tot het moment van het ontslag op staande voet mee bezig was, onder verbeurte van een dwangsom;
III. Ligthart te veroordelen tot betaling aan [de werknemer01] van het salaris van € 2.106,12 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 december 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met verhogingen;
subsidiair:
I. Ligthart te veroordelen tot betaling aan [de werknemer01] van de wettelijke transitievergoeding ad € 3.032,81 bruto;
primair en subsidiair:
I. Ligthart te veroordelen tot betaling aan [de werknemer01] van een bedrag van € 1.497,- ex btw ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
II. Ligthart te veroordelen tot betaling aan [de werknemer01] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen;
III. Ligthart te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan zijn verzoek heeft [de werknemer01] het volgende ten grondslag gelegd. Voor alle weren voert [de werknemer01] aan dat het ontslag op staande voet verband houdt met het opzegverbod tijdens ziekte. [de werknemer01] is daarnaast van mening dat hij op onterechte gronden op staande voet is ontslagen. Het ontslag heeft niet onverwijld plaatsgevonden en de verweten gedraging kan niet als een dringende reden worden gekwalificeerd. Indien de opzegging desondanks standhoudt, maakt [de werknemer01] aanspraak op de transitievergoeding.
3.3.
Ligthart voert verweer, waarop hieronder, voor zover relevant, nader wordt ingegaan. Daarnaast verzoekt Ligthart [de werknemer01] te veroordelen tot betaling van de onderzoekskosten van JWV.

4.De beoordeling

Het verzoek ex artikel 223 Rv
4.1.
Omdat bij deze beschikking direct een eindbeslissing wordt gegeven over de gedane verzoeken, heeft [de werknemer01] geen belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van deze procedure. Het verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv wordt daarom afgewezen.
4.2.
[de werknemer01] wordt in de proceskosten van het incident veroordeeld, aangezien hij in het ongelijk wordt gesteld. Die kosten worden aan de zijde van Ligthart begroot op nihil, aangezien zij ten aanzien van het verzoek ex artikel 223 Rv geen afzonderlijke proceshandelingen heeft verricht.
Het primaire verzoek van [de werknemer01]
Wettelijk kader
4.3.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of al dan niet sprake is van een rechtmatig gegeven ontslag op staande voet.
4.4.
In artikel 7:671 BW staat dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer. Op grond van artikel 7:671 lid 1 sub c BW geldt die eis niet wanneer de opzegging plaatsvindt op grond van artikel 7:677 lid 1 BW, waarin is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
4.5.
Zoals bepaald in artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschapen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, moeten alle omstandigheden van het geval – in onderling verband en samenhang – in aanmerking worden genomen.
Opzegverbod?
4.6.
Het meest verstrekkende verweer van [de werknemer01] dat het opzegverbod tijdens ziekte aan het ontslag op staande voet in de weg staat omdat het verband houdt met de ziekte van [de werknemer01] , wordt verworpen. In artikel 7:670a lid 2 BW staat dat het opzegverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 lid 1 BW) niet van toepassing is indien de opzegging geschiedt om een dringende reden (artikel 7:677 lid 1 BW). Ligthart stelt zich op het standpunt dat hiervan sprake is, hetgeen hierna wordt beoordeeld.
Onverwijld?
4.7.
[de werknemer01] stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. De kantonrechter volgt [de werknemer01] hierin niet en licht dit hierna toe.
4.8.
De gemachtigde van Ligthart heeft [de werknemer01] in de nacht van 29 oktober 2022 staand achter de toonbank van een restaurant gezien. Ligthart heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de mate waarin [de werknemer01] elders werkte en dat vindt de kantonrechter geen onbegrijpelijke vervolgstap. Het was op dat moment immers niet uitgesloten dat sprake was van een eenmalige actie van [de werknemer01] . Het onderzoek door JWV heeft geresulteerd in een rapport dat dateert van 20 december 2022. Ligthart heeft onweersproken gesteld dat de bevindingen van het onderzoek reeds op 16 december 2022 door JWV met haar zijn gedeeld. Op die dag heeft Ligthart over de resultaten van het onderzoek met [de werknemer01] gesproken en hem nog tijdens dat gesprek op staande voet ontslagen. Op grond het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat Ligthart, nadat haar de resultaten van het onderzoek bekend waren geworden, voortvarend te werk is gegaan en het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
Dringende reden?
4.9.
Het uitgangspunt is dat de in de ontslagbrief vermelde redenen maatgevend zijn voor de beoordeling van de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Anders gezegd, de ontslagbrief ‘fixeert’ de reden(en) voor het ontslag op staande voet.
4.10.
Blijkens de ontslagbrief is de dringende reden gelegen in een tweetal verwijten. In de eerste plaats verwijt Ligthart [de werknemer01] dat hij haar en de bedrijfsarts heeft voorgelogen over de mate waarin hij arbeidsongeschikt is om de bedongen arbeid bij Ligthart te verrichten. In de tweede plaats maakt Ligthart [de werknemer01] het verwijt dat hij tijdens zijn gestelde arbeidsongeschiktheid voor een andere werkgever heeft gewerkt.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt en legt nu uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.12.
Na een onderhoud met [de werknemer01] op 28 oktober 2022 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat [de werknemer01] met forse beperkingen in staan en lopen kampt en krukafhankelijk is bij het lopen. Deze beperkingen en afhankelijkheid staan in schril contrast met de resultaten uit het onderzoek van JWV, waarin staat dat [de werknemer01] in de periode van 19 november 2022 tot en met 13 december 2022 bijna dagelijks zonder krukken het huis verliet om naar de zaak van zijn vader te gaan. Dat op de zaak van zijn vader, waar [de werknemer01] zijn tweede spoor traject werk uitvoerde, twee krukken stonden, zoals [de werknemer01] ter zitting heeft gesteld, verklaart niet waarom [de werknemer01] in de onderzoeksperiode geen enkele keer met krukken het huis heeft verlaten en ook voor het reizen met het openbaar vervoer geen krukken bij zich had. De kantonrechter acht het – gelet op hetgeen [de werknemer01] tegenover de bedrijfsarts heeft verklaard – niet geloofwaardig dat [de werknemer01] in de gehele onderzoeksperiode aan het begin van iedere dag geen pijnklachten heeft gehad die het lopen met krukken noodzakelijk maakte. Temeer niet gelet op de stelling van [de werknemer01] dat zijn klachten en daarmee zijn krukafhankelijkheid op ieder moment van de dag kon wisselen. Met de rapportage van de bedrijfsarts laat zich verder moeilijk verenigen het feit dat [de werknemer01] in de onderzoeksperiode meerdere malen een buitenbord heft, vlaggen buiten zet bij de zaak van zijn vader en in die zaak een klant te woord heeft gestaan.
4.13.
De kantonrechter rekent het [de werknemer01] zwaar aan dat hij zelf aangeeft forse beperkingen te hebben in staan en lopen en krukafhankelijk is zonder daarbij een voorbehoud te maken ten aanzien van bepaalde werkzaamheden of het gebruik van krukken terwijl hij dus wel (zeer) licht belastbaar werk kon doen en (in ieder geval onder omstandigheden) zonder krukken kon lopen.
4.14.
Tussen niets kunnen en regelmatig zonder krukken kunnen lopen en heffen zit een groot verschil. Dat verschil is in de onderhavige zaak zo groot dat Ligthart de bevindingen van JWV niet eerst aan de bedrijfsarts heeft hoeven voor te leggen. De kantonrechter kan hetgeen [de werknemer01] de bedrijfsarts heeft verteld over zijn gezondheidssituatie en hetgeen is gerapporteerd door JWV niet anders uitleggen dan dat er bij [de werknemer01] een mate van opzet tot misleiding van de bedrijfsarts heeft bestaan en daarmee Ligthart over de mate van zijn arbeidsongeschiktheid en belastbaarheid. Dat is een grove schending van zijn verplichtingen jegens Ligthart en kwalificeert op zichzelf als een dringende reden.
4.15.
Bij dit alles komt dat Ligthart ook daadwerkelijk benadeeld is door hetgeen [de werknemer01] de bedrijfsarts heeft doen geloven. Ligthart heeft ter zitting onweersproken gesteld dat als zij wist van de mate waarin [de werknemer01] daadwerkelijk arbeidsongeschikt en belastbaar was, zij aangepaste werkzaamheden voor hem had gehad. [de werknemer01] had aldus, indien hij eerlijk was geweest, voor Ligthart van (enig) nut kunnen zijn geweest.
4.16.
Anders dan [de werknemer01] verder nog stelt, is de kantonrechter onvoldoende gebleken dat bij het geven van het ontslag op staande voet op 16 december 2022 het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Niet in geschil is dat [de werknemer01] tijdens dit gesprek is geconfronteerd met de feitelijke vaststellingen van JWV en hij hierop heeft mogen reageren. Aldus is sprake geweest van hoor en wederhoor. Dat aan [de werknemer01] voorafgaand en tijdens het gesprek niet ook het rapport van JWV is overhandigd, doet daar niet af.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en standhoudt.
Conclusie
4.18.
De conclusie uit het voorgaande is dat het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt afgewezen. Dat betekent dat er op 16 december 2022 een einde is gekomen aan de arbeidsrelatie tussen partijen. Het verzoek Ligthart te veroordelen om [de werknemer01] toe te laten tot re-ligt daarom voor afwijzing gereed.
4.19.
[de werknemer01] heeft ook verzocht om Ligthart te veroordelen tot betaling van het salaris vanaf 1 december 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd. Omdat op 16 december 2022 een einde is gekomen aan het dienstverband van [de werknemer01] , bestaat vanaf die datum geen recht meer op loon. Nu Ligthart niet heeft weersproken dat over het eerste deel van de maand december 2022 geen loon is betaald aan [de werknemer01] , zal Ligthart wél worden veroordeeld tot betaling van 85% van het bruto maandsalaris van [de werknemer01] (artikel 35 van de CAO) vermeerderd met vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 december 2022 tot 16 december 2022. De wettelijke verhoging wordt gelet op de omstandigheden van het geval gesteld op 10%. Op welke verhogingen [de werknemer01] verder aanspraak kan maken is gesteld noch gebleken, zodat het verzoek op dat punt wordt afgewezen.
Het subsidiaire verzoek van [de werknemer01]
4.20.
[de werknemer01] heeft subsidiair verzocht om de transitievergoeding. Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW is de werkgever aan de werknemer geen transitievergoeding verschuldigd als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
4.21.
De kantonrechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die aan de dringende reden ten grondslag liggen en wat daarover is overwogen meebrengen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van [de werknemer01] dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. [de werknemer01] heeft Ligthart misleid en benadeeld door te handelen op de manier waarop hij dat gedaan heeft en is daarmee het vertrouwen van Ligthart onwaardig geworden. Ligthart is in beginsel dan ook geen transitievergoeding verschuldigd.
4.22.
Het beroep van [de werknemer01] op de uitzondering van artikel 7:673 lid 8 BW kan hem niet baten. Het feit dat [de werknemer01] zich tijdens zijn dienstverband bij Ligthart – die van relatief korte duur was – altijd goed heeft gedragen, is daartoe onvoldoende. [de werknemer01] heeft daarnaast – in het licht van de omstandigheid dat hij elders werkzaamheden heeft kunnen verrichten – onvoldoende gesteld en gemotiveerd dat er komende tijd geen enkele kans bestaat op andere inkomsten. Dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kan dan ook niet worden vastgesteld. De conclusie is dan ook dat [de werknemer01] geen recht heeft op de transitievergoeding.
Het primaire en subsidiaire verzoek van [de werknemer01]
4.23.
[de werknemer01] heeft zowel primair als subsidiair verzocht om een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Hiervoor is geoordeeld dat Ligthart over de periode 1 december 2022 tot 16 december 2022 het loon verschuldigd is ter hoogte van 85% van het brutoloon van [de werknemer01] . Omdat de kantonrechter niet gebleken is dat [de werknemer01] ter zake hiervan buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht (de brief van 22 december 2022 ziet daar niet op), is de kantonrechter van oordeel dat [de werknemer01] geen recht heeft op een vergoeding.
4.24.
De verzochte wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid is onweersproken en zal worden toegewezen over het toe te wijzen bedrag aan loon.
Het verzoek van Ligthart om [de werknemer01] te veroordelen in de onderzoekskosten van JWV
4.25.
Ligthart heeft verzocht [de werknemer01] te veroordelen tot betaling van de onderzoekskosten van JWV. De kosten hiervan bedragen blijkens de als productie 5 bij verweerschrift overgelegde factuur van JWV € 5.863,84.
4.26.
Ingevolge artikel 6:96 lid 2 onder b BW komen voor vergoeding in aanmerking de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Hieronder vallen ook de kosten van verzameling van bewijs. Volgens Ligthart had zij het onderzoek van JWV nodig om te achterhalen of en op welke manier [de werknemer01] elders werkzaamheden verrichte en de omvang waarin dat plaatsvond.
4.27.
De kantonrechter overweegt dat, mede gelet op de aard van de tegen [de werknemer01] geuite beschuldigingen, Ligthart in redelijkheid heeft kunnen besluiten om een onderzoek door JWV te laten instellen. Omdat daaruit is gebleken dat [de werknemer01] zich schuldig heeft gemaakt aan het voorliegen van Ligthart, dient hij de kosten van dat onderzoek te vergoeden. Gezien de inhoud van het rapport van JWV alsmede de omvang van het door haar verrichte onderzoek, komt de hoogte van de factuur de kantonrechter niet onredelijk voor. De kantonrechter zal [de werknemer01] dan ook veroordelen tot vergoeding van de onderzoekskosten van JWV. De wettelijke rente over de onderzoekskosten wordt toegewezen als verzocht.
Proceskosten
4.28.
[de werknemer01] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De wettelijke rente hierover zal als onweersproken worden toegewezen op na te melden wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek ex artikel 223 Rv:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [de werknemer01] in de kosten, die aan de zijde van Ligthart worden begroot op nihil;
in het verzoek van [de werknemer01] :
5.3.
veroordeelt Ligthart tot betaling aan [de werknemer01] van 85% van het bruto maandsalaris van [de werknemer01] , te vermeerderen met vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 december 2022 tot 16 december 2022, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente vanaf opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
wijst de overige verzoeken af;
in het verzoek van Ligthart:
5.5.
veroordeelt [de werknemer01] tot betaling aan Ligthart van de onderzoekskosten van JWV, vermeerderd met de wettelijke rente indien [de werknemer01] deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking heeft voldaan;
in beide verzoeken:
5.6.
veroordeelt [de werknemer01] in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van Ligthart worden begroot op € 793,- aan het salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente indien [de werknemer01] deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking heeft voldaan;
5.7.
verklaart de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. Nobel, kantonrechter en op 20 juni 2023 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.