ECLI:NL:RBDHA:2023:12085
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag Bpm niet te hoog vastgesteld; beroep ongegrond; overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De eiser had op 22 januari 2021 aangifte gedaan voor een BMW X1, waarbij hij een inkoopwaarde van € 2.000 had opgegeven. De Belastingdienst legde echter een naheffingsaanslag op van € 3.088, zonder rekening te houden met een waardevermindering door schade. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat de auto ten tijde van de aangifte beschadigd was, en dat de naheffingsaanslag derhalve niet te hoog was vastgesteld.
De rechtbank constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af. De eiser had een machtiging getekend waarin hij instemde dat eventuele schadevergoedingen aan zijn gemachtigde zouden toekomen, wat volgens de rechtbank betekende dat hij niet persoonlijk gecompenseerd zou worden voor de overschrijding van de termijn. De rechtbank volstond met de constatering van de overschrijding zonder schadevergoeding toe te kennen.
De uitspraak benadrukt de bewijslast die op de eiser rust om aan te tonen dat er sprake was van een waardevermindering van de auto, en dat de rechtbank geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.