ECLI:NL:RBDHA:2023:12052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.5202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens onvoldoende bewijs van reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Algerije

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren op 11 mei 1995, heeft op 11 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 februari 2023 is afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 27 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser onvoldoende zijn om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op ernstige schade loopt. Eiser heeft aangevoerd dat hij slachtoffer is van huiselijk geweld door zijn vader en problemen heeft gehad met de politie vanwege de verkoop van goederen. De rechtbank oordeelt echter dat de gebeurtenissen met zijn vader lange tijd geleden hebben plaatsgevonden en dat er geen aanknopingspunten zijn dat eiser nog iets te vrezen heeft van zijn vader of de autoriteiten. De rechtbank wijst erop dat de verwijzing naar een Amnesty International rapport niet voldoende is om aan te nemen dat eiser geen bescherming kan krijgen van de Algerijnse autoriteiten.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en is openbaar gemaakt op 14 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5202

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 11 mei 1995. Hij heeft op 11 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 15 februari 2023 afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 27 juni 2023. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser ontoereikend zijn om tot de conclusie te komen dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op ernstige schade loopt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn ouders gescheiden waren en dat hij en zijn broers en zussen slachtoffer waren van huiselijk geweld door zijn vader. Eiser heeft ook verklaard dat hij goederen kocht en ze verkocht en dat hij in de problemen kwam met de politie. Als voorbeeld heeft eiser verteld dat hij voor 500 euro aan goederen had gekocht en deze had verkocht op een marktplaats. De politie heeft eiser vervolgens weggestuurd uit het gebied en heeft hem een boete opgelegd, de goederen zijn in beslag genomen en eiser is meegenomen naar het bureau. Volgens eiser heeft dit voor de laatste keer plaatsgevonden in 2016. Eiser heeft ook verklaard dat hij Algerije heeft verlaten vanwege de algemene leefomstandigheden en het gebrek aan toekomstperspectief. Eiser heeft Algerije in januari 2017 verlaten. Eiser is Nederland op 6 maart 2022 ingereisd.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met vader;
Problemen met autoriteiten vanwege verkoop goederen.
Verweerder heeft deze elementen van het relaas geloofwaardig geacht, maar stelt zich op het standpunt dat deze omstandigheden onvoldoende aanleiding vormen om gegronde vrees aan te nemen voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, omdat deze elementen niet te herleiden zijn tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin leiden de relevante elementen tot een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de vrees van eiser voor zijn vader en de Algerijnse autoriteiten gerechtvaardigd is. De verklaring dat eiser Algerije heeft verlaten vanwege de algemene leefsituatie en het gebrek aan toekomstperspectief zijn niet als relevant element aangemerkt, omdat ze geen raakvlakken hebben met één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft daarom de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vw.
Reëel risico op ernstige schade in verband met problemen met vader en autoriteiten
6. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiser stelt, verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat eiser bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op ernstige schade loopt. Verweerder heeft de problemen met de vader van eiser en de Algerijnse autoriteiten vanwege de verkoop van goederen weliswaar geloofwaardig geacht, maar verweerder stelt niet ten onrechte dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit bij terugkeer opnieuw zal gebeuren. Immers, eiser heeft verklaard dat de gebeurtenissen met zijn vader lange tijd geleden (in 2016) hebben plaatsgevonden, eiser is inmiddels 28 jaar oud, en uit zijn verklaringen blijken geen aanknopingspunten dat eiser nog iets te vrezen zou hebben van zijn vader [1] . De verwijzing naar het Amnesty International Report 2021/22 heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven leiden nu daaruit niet is af te leiden dat eiser, bij terugkeer naar Algerije, geen bescherming zou kunnen krijgen van de Algerijnse autoriteiten bij mishandeling door zijn vader.
6.1.
Eisers betoog dat hij als marktverkoper tot een sociale groep behoort die te vrezen heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag heeft hij ter zitting laten vallen. Eiser stelt wel dat hij, vanwege zijn werk als marktverkoper, vreest voor marteling en willekeurig geweld door de Algerijnse politie en in die zin bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 EVRM. Verweerder heeft zich echter naar het oordeel van de rechtbank, ondanks het geloofwaardig achten van de problemen met de Algerijnse autoriteiten vanwege de verkoop van goederen, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor marteling of willekeurig geweld door de autoriteiten vanwege marktverkoop. Immers, zo heeft eiser verklaard dat hij niet weet waarom hij is gearresteerd en waarom zijn goederen in beslag zijn genomen. Ook heeft eiser verklaard dat de autoriteiten niet naar hem op zoek zijn [2] . Verweerder stelt terecht dat hieruit niet blijkt dat de incidenten specifiek op eiser gericht waren en dat daarom niet aannemelijk is gemaakt dat eiser, bij terugkeer, opnieuw slachtoffer zal worden van deze incidenten. Daarbij heeft verweerder ook van belang mogen vinden dat de incidenten lange tijd geleden, namelijk in 2016, hebben plaatsgevonden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit om de asielaanvraag van eiser af te wijzen in stand blijft. Verweerder hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www. rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bld. 9 en 11 nader gehoor.
2.Bld. 12, nader gehoor.