ECLI:NL:RBDHA:2023:12043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/647764 / KG ZA 23-403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over detentieongeschiktheid en schorsing van detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door [eisende partij] tegen de Staat der Nederlanden. [Eisende partij] vorderde de schorsing van zijn detentie op grond van gestelde detentieongeschiktheid. Hij was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden wegens het doen van valse belastingaangiften, waarvan de straf door de Hoge Raad was verminderd tot 19 maanden. Na zijn aanhouding op 20 november 2020 werd de tenuitvoerlegging van de straf opgeschort om hem in aanmerking te laten komen voor de zelfmeldprocedure. [Eisende partij] heeft meerdere gratieverzoeken ingediend, die alle zijn afgewezen, onder andere omdat de medisch adviseur van het Bureau Individuele Medische Advisering (IMA) hem detentiegeschikt achtte.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2023 heeft [eisende partij] aangevoerd dat zijn psychische gesteldheid door de detentie onaanvaardbare gevolgen ondervindt en dat de benodigde zorg niet kan worden geboden in detentie. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de medisch adviseur op basis van beschikbare informatie tot de conclusie is gekomen dat [eisende partij] detentiegeschikt is. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om een nieuw onderzoek naar de detentiegeschiktheid te gelasten, omdat de medisch adviseur zijn adviezen zorgvuldig heeft onderbouwd.

De vorderingen van [eisende partij] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat de detentie onevenredige schade zal toebrengen aan [eisende partij]. De beslissing van de voorzieningenrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel – voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/647764 / KG ZA 23-403
Vonnis in kort geding van 7 juli 2023
in de zaak van
[eisende partij]te [locatie] (P.I.),
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. E.A. Blok te Rotterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: De Staat,
advocaat: mr. T.J. Crom te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 juni 2023, met producties en aanvullende productie;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de wijziging van eis.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 23 juni 2023. De advocaten van beide partijen hebben ter zitting pleitnotities overhandigd die in het dossier zijn gevoegd. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is bij arrest van 17 juli 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden wegens het meermalen opzettelijk doen van valse belastingaangiften. Bij arrest van 24 maart 2020 heeft de Hoge Raad de straf verminderd tot 19 maanden. De veroordeling is sindsdien onherroepelijk.
2.2.
Op 20 november 2020 is [eisende partij] aangehouden met het oog op tenuitvoerlegging van deze straf. De tenuitvoerlegging is na een week opgeschort om [eisende partij] conform zijn verzoek in aanmerking te laten komen voor de zelfmeldprocedure.
2.3.
Op 14 januari 2021 heeft [eisende partij] een (eerste) gratieverzoek ingediend. In dit verzoek heeft [eisende partij] zich onder meer op het standpunt gesteld dat detentie onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor zijn psychische gesteldheid. Nadat de medisch adviseur van het Bureau Individuele Medische Advisering (IMA) te kennen had gegeven dat hij [eisende partij] detentiegeschikt acht, heeft de minister het gratieverzoek op 21 september 2021 afgewezen.
2.4.
Op 8 november 2021 heeft [eisende partij] een tweede gratieverzoek ingediend, op vergelijkbare gronden. Ook dit verzoek is afgewezen.
2.5.
Op 30 november 2022 heeft de medisch adviseur van het IMA [eisende partij] opnieuw detentiegeschikt geacht. Voorafgaand aan deze advisering had [eisende partij] een aanvullend medisch deskundigenrapport van 12 september 2022 (een gedragskundige consultatie) en een brief van zijn therapeut van 26 juni 2022 overgelegd.
2.6.
Op 6 december 2022 heeft de selectiefunctionaris [eisende partij] opgeroepen om zich op 2 februari 2023 te melden bij de PI in [plaats] . [eisende partij] heeft bezwaar gemaakt tegen deze oproep en na afwijzing daarvan beroep ingesteld bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Hierbij heeft [eisende partij] zich er onder meer over beklaagd dat de brief van zijn therapeut en het gedragskundig onderzoek niet zijn meegewogen.
2.7.
Bij beslissing van 26 januari 2023 heeft de RSJ het beroep ongegrond verklaard. In deze beslissing heeft de RSJ overwogen dat moet worden uitgegaan van de juistheid van het advies van de medisch adviseur en dat dat advies mede is gebaseerd op de door [eisende partij] ingebrachte adviezen.
2.8.
Op 30 januari 2023 heeft [eisende partij] een derde gratieverzoek ingediend. In dit verzoek heeft [eisende partij] opnieuw met verwijzing naar rapporten van de door hem geraadpleegde deskundigen het standpunt ingenomen dat hij detentieongeschikt is en dat zijn straf daarom moet worden kwijtgescholden dan wel omgezet in een taakstraf. [eisende partij] heeft verzocht aan dit gratieverzoek schorsende werking toe te kennen.
2.9.
Op 27 januari 2023 heeft [eisende partij] bij deze rechtbank een kort geding aanhangig gemaakt tegen de Staat en gevorderd de tenuitvoerlegging van zijn detentie te verbieden, primair tot zou zijn vastgesteld dat hij detentiegeschikt is en subsidiair tot een beslissing op het gratieverzoek. Bij mondeling vonnis van 1 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter [eisende partij] niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft zijn vordering om de detentie te verbieden op grond van de door hem gestelde detentieongeschiktheid. Voor wat betreft schorsing van de detentie in afwachting van de beslissing op zijn derde gratieverzoek heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen, omdat er geen reden was om aan te nemen dat het meest recente gratieverzoek (in tegenstelling tot de eerdere verzoeken) hoogst waarschijnlijk wel zou worden ingewilligd.
2.10.
Op 13 februari 2023 heeft [eisende partij] een aanvulling op zijn derde gratieverzoek ingediend. Hierbij heeft [eisende partij] zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank en het hof bij de oplegging van zijn straf geen rekening hebben gehouden met zijn PTSS.
2.11.
Sinds 14 februari 2023 is [eisende partij] gedetineerd in de P.I. in [locatie] .
2.12.
Op 28 februari 2023 heeft de medisch adviseur van IMA [eisende partij] opnieuw detentiegeschikt geacht. In het advies geeft de medisch adviseur de volgende onderbouwing:

De heer [eisende partij] is voorafgaande aan de detentie uitgebreid besproken in het kader van een beoordeling detentiegeschiktheid. De meegestuurde informatie van dhr. [Naam 1] en gedragsdeskundige consultaties waren daar in meegenomen.
Thans verblijft dhr. [eisende partij] in PI [locatie] . Hij staat daar onder begeleiding van de psycholoog. Deze wil hem begeleiden en behandelen, echter op dit moment staat hij daar nog niet voor open. De behandeling die hij buiten krijgt middels PRI therapie kan binnen detentie niet gegeven worden, er bestaan echter alternatieven.
Er bestaat op dit moment ook geen indicatie om hem te plaatsen op een PPC.
Er is afgesproken met de behandelaar binnen detentie dat als er een situatie dreigt dat de zorg niet meer geleverd kan worden (ook niet door het PPC) dat dan aan de bel getrokken wordt. Vooralsnog is hier geen sprake van.
2.13.
Bij brief van 2 maart 2023 heeft de minister aan [eisende partij] te kennen gegeven dat de tenuitvoerlegging van zijn detentie niet wordt gestaakt in afwachting van de beslissing op het gratieverzoek. Ter onderbouwing van deze beslissing verwijst de minister naar het advies van de medisch adviseur.
2.14.
Op 28 maart 2023 heeft het Openbaar Ministerie negatief geadviseerd op het derde gratieverzoek. In dit advies heeft het OM onder meer gesteld dat in een reclasseringsrapport uit 2016 al stond dat [eisende partij] lijdt aan PTSS, zodat van een nieuwe grond geen sprake is.
2.15.
Op 20 april 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam geadviseerd het derde gratieverzoek van [eisende partij] af te wijzen. Hierbij heeft het hof verwezen naar zijn advies bij het tweede gratieverzoek, waarin het hof heeft opgemerkt dat de door [eisende partij] aangevoerde omstandigheden niet van dien aard waren dat zij – waren zij bekend geweest bij het wijzen van het arrest – tot een andere strafoplegging zouden hebben geleid. Verder heeft het hof opgemerkt dat hij niet kan oordelen over de vraag of [eisende partij] medisch gezien al dan niet in staat moet worden geacht zijn detentie te ondergaan en dat de medisch adviseur van DJI daarvoor de aangewezen instantie is.
2.16.
In een rapport van 17 mei 2023 schrijft psychiater-psychoanalyticus [Naam psychiater-Psychoanalyticus] , (hierna: [Naam psychiater-Psychoanalyticus] ) die op verzoek van (de advocaat van) [eisende partij] een rapport heeft opgesteld, dat hij op basis van de bestaande rapporten en zijn eigen rapport concludeert dat [eisende partij] detentieongeschikt is. In dit rapport schrijft hij dat de zorg die [eisende partij] nodig heeft niet geboden kan worden vanuit detentie. Volgens [Naam psychiater-Psychoanalyticus] zijn de in de P.I. aangeboden therapieën – EMDR en cognitieve therapie – niet geschikt om [eisende partij] tijdens detentie te behandelen. In dit rapport schrijft [Naam psychiater-Psychoanalyticus] onder meer het volgende:

Voor uw cliënt in detentie zonder voortzetting van de behandeling bij zijn ambulante therapeut betekent afglijden naar onherstelbare psychische schade, arbeidsongeschiktheid en gevaar voor suïcide.
(...)
Voor cognitieve therapie geldt bovendien dat gelet op de complexiteit van uw cliënt zijn trauma's de te verwachte lange behandelingsduur zijn resterende detentie ruimschoots zal overschrijden. Dit heeft tot gevolg dat uw cliënt zal blijven lijden zonder zicht op verbetering van zijn gezondheid op korte termijn.
Bovendien zal door het laten voortduren van zijn detentie onevenredige en onherstelbare schade aan de heer [eisende partij] worden toegebracht. Deze onevenredige en onherstelbare schade bestaat uit de hierboven genoemde onherstelbare psychische schade, blijvende arbeidsongeschiktheid en gevaar voor suïcide.
2.17.
Op 30 mei 2023 heeft [eisende partij] zijn derde gratieverzoek aangevuld met het rapport van [Naam psychiater-Psychoanalyticus] en verzocht de aanvullende gronden te betrekken bij zijn gratieverzoek. De Staat heeft deze aanvulling voorgelegd aan het OM en het gerechtshof Amsterdam. Bij de behandeling van dit kort geding waren deze adviezen nog niet gereed.
2.18.
Op 13 juni 2023 heeft de medisch adviseur opnieuw geadviseerd over het al dan niet bestaan van detentiegeschiktheid van [eisende partij] . De medisch adviseur concludeert ook na kennisname van het rapport van [Naam psychiater-Psychoanalyticus] , dat hij [eisende partij] nog altijd detentiegeschikt acht.
In dit advies schrijft de medisch adviseur onder meer het volgende:

In het laatste advies van 28-02-2023 is afgesproken met de zorgverleners dat als er een situatie dreigt dat de zorg niet meer geleverd kan worden (ook niet door het PPC) dat dan aan de bel getrokken wordt. Vooralsnog hebben we deze signalen niet ontvangen vanuit de PI.
Betrokkene is ook niet op een PPC plaats geplaatst, daar bestaat geen indicatie voor.
In [X] staat tevens dat hij het goed doet op de afdeling en hele dagen in de tuin werkt.
Begin juni 2023 wordt nog aangegeven dat er geen zorgvragen zijn vanuit de heer [eisende partij] .
In de voorgaande adviezen is het rapport van psychiater [Naam psychiater-Psychoanalyticus] uiteraard niet meegenomen, want het rapport dateert van mei 2023.
Het is ook een rapport wat is opgesteld op eigen verzoek, te beschouwen als een second opinion. Dergelijke rapporten op eigen verzoek kunnen een basis zijn om de behandelaren in detentie (psycholoog en psychiater van PI [locatie] ) eventueel van advies te voorzien. Voor zover ik weet is dit rapport daar niet voor gebruikt.
Het rapport geeft wel aan dat betrokkene detentieongeschikt zou zijn, want die vraagstelling heeft dr. [Naam psychiater-Psychoanalyticus] moeten beantwoorden. Echter, daar gaat hij niet over.
Buiten detentie wordt de heer [eisende partij] begeleid door een PRI (Past Reality Integration) therapeut. PRI therapie wordt niet gegeven binnen detentie.
De therapievorm is echter geen bewezen effectieve methode. Dat wil overigens niet zeggen dat iemand er geen baat bij kan hebben.
Het niet kunnen krijgen of uitstellen van een gewenste behandeling leidt niet per definitie tot detentieongeschiktheid.
Niet alle behandelingen zijn altijd mogelijk in detentie. Indien er een noodzakelijke interventie geïndiceerd is die niet voorhanden is in de PI, kan altijd nog overwogen worden om een externe behandelaar in te schakelen.
Dat is echter aan de behandelaren binnen de PI om dat te initiëren als dat nodig geacht wordt.
2.19.
In de voortgangsrapportage van [eisende partij] van DJI staat bij 12 mei 2023 het volgende:

Consultatie/intercollegiaal overleg met [de directeur] , directeur Zorg en Behandeling/Klinisch psycholoog, en [Hoofd Behandeling] , Hoofd Behandeling/Verpleegkundig Specialist gehad betreffende behandelverloop tot op heden en welke koers te varen. Op basis van de huidige bevindingen lijkt er bij dhr sprake te zijn van een diepgewortelde, negatieve kernovertuiging ('ik doe er niet toe'), voortkomend vanuit ingrijpende gebeurtenissen gedurende zijn vroege jeugd, in plaats van een meer 'afgebakende' PTSS, waarvoor de inzet van enkele EMDR-sessies naar alle waarschijnlijk niet afdoende zal zijn. Dhr. heeft ook aangegeven dat hij niet verwacht dat deze behandeling in de huidige setting zal werken. De inzet van schematherapie zou mogelijk wel geïndiceerd kunnen zijn (zoals imaginaire rescripting), maar hierbij kan vaak pas na langere tijd effect verwacht worden. Voor dhr. vormt dit te weinig perspectief, en zal dit voor zijn huidige detentie weinig verlichting bieden. Op dit moment lijkt daarom een verdere continuering van traumabehandeling geen nut te hebben. Dhr. kan zich hierin vinden.
Desgevraagd staat dhr. niet open voor eventuele medicamenteuze ondersteuning.

3.Het geschil

3.1.
Na wijziging van eis en verbetering van een kennelijke fout, vordert [eisende partij] , samengevat, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf met onmiddellijke ingang op te schorten of te schorsen, primair totdat onherroepelijk vaststaat dat [eisende partij] detentiegeschikt is, dan wel dat een onafhankelijke deskundige – anders dan de IMA – de detentiegeschiktheid heeft onderzocht, subsidiair totdat onherroepelijk is beslist op het door [eisende partij] ingediende gratieverzoek, dan wel de Staat hiertoe op straffe van een dwangsom te veroordelen, dan wel oplegging van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening;
II. benoeming van een onafhankelijke deskundige die de detentiegeschiktheid
van [eisende partij] moet onderzoeken;
III. veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
Uit het rapport van [Naam psychiater-Psychoanalyticus] en uit de eerdere rapporten blijkt ondubbelzinnig dat [eisende partij] detentieongeschikt is. Zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid worden op ingrijpende wijze negatief beïnvloed door het voortduren van de detentie, omdat zijn ernstige meervoudige PTSS door de detentie getriggerd wordt. De benodigde zorg (PRI-therapie) kan in detentie niet worden geleverd, ook niet in een PPC. De rapporten van de door [eisende partij] ingeschakelde deskundigen worden genegeerd. De voortzetting van de detentie is onrechtmatig zolang niet vaststaat dat [eisende partij] wel detentiegeschikt is. Subsidiair geldt dat de detentie moet worden geschorst totdat is beslist op het meest recente gratieverzoek, dan wel dat vonnis is gewezen in de door [eisende partij] aanhangig te maken bodemprocedure.
Aangezien [eisende partij] in detentie ernstige gezondheidsschade lijdt, heeft hij bij zijn vordering een spoedeisend belang.
3.3.
De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eisende partij] in het verleden ingrijpende en traumatische ervaringen heeft meegemaakt en dat hij hieraan psychische klachten heeft overgehouden. In geschil is of deze klachten maken dat de detentie van [eisende partij] moet worden geschorst in afwachting van een nieuwe beslissing over de detentiegeschiktheid van [eisende partij] , dan wel in afwachting van de beslissing op zijn meest recente gratieverzoek. Daarnaast moet worden beoordeeld of de Staat een onderzoek moet gelasten naar de detentie(on)geschiktheid van [eisende partij] .
4.2.
Bij de beoordeling staat voorop dat de Staat verplicht is om onherroepelijke strafrechtelijke beslissingen ten uitvoer te leggen. De Staat mag niet naar eigen inzicht wijzigingen aanbrengen in de beslissing van de strafrechter. Slechts in door de wet gegeven uitzonderingsgevallen kan de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk achterwege blijven.
Detentieongeschiktheid
4.3.
De vraag of een gedetineerde al dan niet detentiegeschikt is, dient te worden beantwoord op medisch-inhoudelijke gronden en hangt onder meer af van de vraag of de noodzakelijke medische zorg kan worden geboden in of vanuit detentie en of de detentie onevenredige schade voor betrokkene tot gevolg zal hebben. Voor het oordeel of [eisende partij] detentieongeschikt is, is de – onafhankelijke – medisch adviseur van IMA de aangewezen instantie. Hierbij is het aan de medisch adviseur (als arts) om te bepalen welke informatie hij nodig acht om tot zijn medisch advies te kunnen komen. Slechts wanneer aangenomen moet worden dat zijn advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, of onbegrijpelijk of onvolledig is, kan er aanleiding zijn voor een voorziening in kort geding.
4.4.
De medisch adviseur heeft [eisende partij] bij herhaling detentiegeschikt geacht, zo ook in het laatste advies van 13 juni 2023. [eisende partij] heeft de juistheid van deze adviezen betwist. Hij heeft in dit verband onder meer gesteld dat de medisch adviseur niet inhoudelijk is ingegaan op de door [eisende partij] ingebrachte deskundigenrapportages. In dit kort geding heeft [eisende partij] met verwijzing naar het rapport van [Naam psychiater-Psychoanalyticus] gesteld dat zijn klachten in detentie worden getriggerd en dat er in detentie geen geschikte behandeling mogelijk is. Volgens [eisende partij] worden de nachten onoverkomelijk, omdat hij last heeft van huilbuien en paniekaanvallen en van een bloeddruk die ondanks de medicatie enorm hoog is.
4.5.
De voorzieningenrechter ziet in dit geval geen aanleiding voor het treffen van een maatregel. De stelling van [eisende partij] dat het IMA-advies evident gebrekkig is wordt niet gevolgd. In zijn adviezen heeft de medisch adviseur steeds vermeld op welke informatiebronnen hij zich heeft gebaseerd. Daarmee staat vast dat de medisch adviseur ook kennis heeft genomen van de door [eisende partij] ingebrachte deskundigenrapportages. In zijn laatste advies, dat van 13 juni 2023, heeft de medisch adviseur ook expliciet vermeld dat hij heeft kennis genomen van het rapport van [Naam psychiater-Psychoanalyticus] . Ten aanzien van dit rapport heeft de medisch adviseur zich terecht op het standpunt gesteld dat [Naam psychiater-Psychoanalyticus] als psychiater niet gaat over de vraag of [eisende partij] detentieongeschikt is. Anders dan [eisende partij] heeft gesteld, is de medisch adviseur ook niet gehouden om overleg te plegen met [Naam psychiater-Psychoanalyticus] . Het is evenmin zijn taak om de op verzoek van [eisende partij] opgemaakte rapportages gedetailleerd te bespreken of te weerleggen. Overigens heeft de medisch adviseur ter onderbouwing van zijn advies gemotiveerd verwezen naar hetgeen in het patiëntendossier staat vermeld (met daarin verslaglegging van de contacten van [eisende partij] met zijn behandelaars in detentie) en naar [X] . Tot slot heeft de medisch adviseur gesteld dat indien noodzakelijke interventie geïndiceerd is die niet voorhanden is in de P.I., altijd nog overwogen kan worden om een externe behandelaar in te schakelen. Op grond van een en ander heeft de medisch adviseur geconcludeerd dat hij [eisende partij] detentiegeschikt acht.
4.6.
Voormelde conclusie acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk. Hoewel zonder meer aannemelijk is dat de klachten van [eisende partij] door de detentie (tijdelijk) kunnen verergeren, blijkt niet dat (het voortduren van) de detentie onevenredige en blijvende schade tot gevolg zal hebben. [eisende partij] stelt weliswaar dat de detentie voor hem ondragelijk is, maar dat strookt niet een op een met de inhoud van de verslagen over het verloop van de detentie tot nu toe. Uit die verslagen volgt immers dat [eisende partij] het op de afdeling over het algemeen goed doet, en dat er vooralsnog geen indicatie is voor plaatsing op een PPC. Voorts is voldoende aannemelijk dat [eisende partij] in detentie noodzakelijke zorg kan krijgen. Weliswaar is op grond van de voortgangsrapportage aannemelijk te achten dat de aangeboden EMDR-behandeling naar alle waarschijnlijkheid in zijn geval niet voldoende werkzaam is en staat vast dat de door hem gewenste PRI-therapie in de P.I. niet wordt gegeven, maar dat leidt niet tot de conclusie dat [eisende partij] daarom detentieongeschikt moet worden verklaard. Daarbij weegt mee dat de mogelijkheid van schematherapie en/of medicamenteuze behandeling wel voorhanden is. Dat [eisende partij] geen medicatie wenst is zijn eigen keuze en dat de aangeboden schematherapie niet op korte termijn resultaat biedt, betekent niet dat dit geen geschikte behandeling zou kunnen zijn. De Staat heeft op dit punt verklaard dat [eisende partij] desgewenst op korte termijn met schematherapie kan beginnen. Indien [eisende partij] van mening blijft dat die therapie onvoldoende is, ligt het op zijn weg met zijn behandelaars binnen de P.I. te bespreken welke behandeling dan wel geïndiceerd is. Indien op enig moment blijkt dat zorg noodzakelijk is die niet binnen de P.I. kan worden geboden, kan deze desnoods extern worden ingekocht.
4.7.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de medisch adviseur in redelijkheid tot zijn advies heeft kunnen komen dat hij [eisende partij] detentiegeschikt acht. Er bestaat geen aanleiding om de Staat te gelasten een nieuw onderzoek te doen naar de detentiegeschiktheid. Het enkele feit dat de medisch adviseur [eisende partij] zelf niet heeft gezien doet aan de rechtmatigheid van zijn advies niet af. De adviseur mag volstaan met het uitbrengen van een medisch advies op grond van alle voorhanden zijnde gegevens, waaronder ook de door [eisende partij] aangeleverde deskundige rapporten. De vordering tot schorsing van de detentie in afwachting van nader deskundigenonderzoek, dan wel een nog te entameren bodemprocedure, is daarom niet toewijsbaar.
Gratie
4.8.
Het (derde) gratieverzoek van [eisende partij] heeft niet van rechtswege schorsende werking. Aan het verzoek kan schorsende werking worden toegekend indien hoogstwaarschijnlijk is dat het verzoek om gratie wordt ingewilligd. De minister kan de tenuitvoerlegging schorsen in een aantal specifiek omschreven gevallen, waaronder de situatie dat de veroordeelde een levensbedreigende ziekte of aandoening heeft (artikel 5:2 van de Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen). De minister heeft een daartoe strekkend verzoek op 2 maart 2023 afgewezen. Het lopende gratieverzoek is gebaseerd op de gestelde detentieongeschiktheid van [eisende partij] en aangevuld met het rapport van [Naam psychiater-Psychoanalyticus] . Gelet op wat hiervoor met betrekking tot die detentieongeschiktheid is overwogen, en mede gelet op de negatieve advisering door het OM en het hof, ziet de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat het derde gratieverzoek hoogstwaarschijnlijk wordt ingewilligd. De vordering om de detentie alsnog te schorsen in afwachting van de beslissing op het gratieverzoek is daarom niet toewijsbaar.
4.9.
De slotsom is dat de vorderingen van [eisende partij] moeten worden afgewezen. [eisende partij] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van De Staat als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
- overige kosten
0,00
Totaal
1.755,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van De Staat tot dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mw. mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2023.
WJ