In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1936, die op dat moment in een accommodatie verbleef. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 7 juli 2023 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de betrokkene, haar advocaat, een psychiater en een arts-assistent gehoord.
De betrokkene had eerder een manische ontregeling en was opgenomen met een crisismachtiging. De psychiater en arts-assistent gaven aan dat de betrokkene inmiddels goed hersteld was, maar dat er zorgen waren over haar vergeetachtigheid en de mogelijkheid dat zij haar medicatie niet zou innemen. De advocaat van de betrokkene betwistte de aanwezigheid van ernstig nadeel en stelde dat de betrokkene in staat was om thuis te functioneren met de juiste ondersteuning.
De rechtbank overwoog dat, hoewel er zorgen waren over de thuissituatie van de betrokkene, er geen bewijs was dat de bipolaire stoornis op dat moment leidde tot ernstig nadeel. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene met de inzet van thuiszorg in staat zou zijn om haar medicatie op een regelmatige basis in te nemen en dat daarmee mogelijk toekomstig ernstig nadeel kon worden voorkomen. Daarom werd het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging afgewezen, omdat niet voldaan werd aan de wettelijke vereisten voor verplichte zorg. De beslissing werd genomen door rechter E.M.M. Engbers, bijgestaan door griffier A.E.M. Nijhout-van der Plas.