ECLI:NL:RBDHA:2023:12032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/650652 / KG ZA 23/602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering van GVM-lijst in kort geding met betrekking tot vermoedens van crimineel handelen vanuit detentie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [locatie 1], de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) heeft aangeklaagd. [eiser] vorderde om van de GVM-lijst te worden gehaald, omdat hij meende dat de plaatsing op deze lijst op onjuiste en onvoldoende onderbouwde informatie was gebaseerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende redenen waren om [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen, waaronder vermoedens van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. De rechter oordeelde dat de Staat voldoende aannemelijk had gemaakt dat [eiser] betrokken was bij het bezit van mobiele telefoons en dat er aanwijzingen waren voor criminele activiteiten vanuit de gevangenis. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen een grote beoordelingsvrijheid met zich meebrengt, en dat de civiele rechter in kort geding slechts marginaal kan toetsen of deze beslissing redelijk is.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/650652 / KG ZA 23/602
Vonnis in kort geding van 9 augustus 2023
in de zaak van
[eiser], verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [locatie 1] ,
eiser,
advocaat mr. M. Landsman te Utrecht,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.W. Bakker te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 juli 2023, met producties 1 tot en met 7;
- de door de Staat overgelegde producties 1 tot en met 18.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2023. De advocaat van de Staat heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
1.3.
De datum voor het wijzen van vonnis is bepaald op vandaag.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiser] een viertal verklaringen van familie en de vriendin van [eiser] , met bijbehorende identiteitsbewijzen, in het geding gebracht. Deze stukken, die in eerste instantie door de advocaat van [eiser] naar een onjuist e-mailadres waren verstuurd, zijn tijdens de mondelinge behandeling besproken en de advocaat van de Staat heeft bevestigd dat hij deze (kort) voor de mondelinge behandeling heeft ontvangen. De advocaat van [eiser] heeft de bedoelde stukken op verzoek van de griffie na de mondelinge behandeling alsnog naar het juiste e-mailadres verstuurd en deze maken deel uit van het dossier.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij vonnis van 29 juni 2022 heeft de rechtbank Amsterdam [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden voor (samengevat) het handelen in harddrugs, deelname aan en leidinggeven binnen een criminele organisatie die handelt in harddrugs, het voorhanden hebben van een wapen en munitie en het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs.
2.2.
In de periode van december 2021 tot eind augustus 2022 verbleef [eiser] in de Penitentiaire Inrichting [locatie 2] . Op 5 augustus 2022 zijn een smartphone en drugs bij [eiser] aangetroffen. Hiervoor is aan [eiser] een disciplinaire straf van in totaal veertien dagen strafcel opgelegd. Verder is [eiser] voor de duur van dertien weken gedegradeerd tot het basisprogramma. [eiser] is tegen deze beslissingen in beklag gegaan. Dit beklag is ongegrond verklaard, waarna [eiser] in beroep is gegaan. De beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft dit beroep gegrond verklaard voor zover de degradatie de duur van zes weken te boven ging.
2.3.
Eind augustus 2022 is [eiser] overgeplaatst naar JC [locatie 3] . Tijdens zijn verblijf daar is drie keer (op 17 februari 2023, 11 maart 2023 en 13 april 2023 een mobiele telefoon in de cel van [eiser] aangetroffen. Naar aanleiding van het voorval op 11 maart 2023 is aan [eiser] een disciplinaire straf van negen dagen strafcel opgelegd. [eiser] heeft een verzoek om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van deze straf ingediend, dat op 16 maart 2023 door de beroepscommissie van de RSJ is afgewezen.
2.4.
Het Bureau Inlichtingen en Veiligheid van JC [locatie 3] heeft op 3 mei 2023 een telefoongesprek ‘uitgeluisterd’ tussen [eiser] , zijn voormalige celgenoot [Naam] en een derde persoon die buiten JC [locatie 3] verblijft. Samengevat vraagt [Naam] in dat gesprek om ‘vijf potjes honing’ en ‘twee potjes kaneel’ ten behoeve van een onbekende persoon. Vervolgens wordt besproken hoeveel alles moet kosten, op welke rekening er moet worden betaald, wat daarbij vermeld moet worden en hoe en op welke termijn er kan worden geleverd. Het Bureau Inlichtingen en Veiligheid is na analyse van het gesprek tot de conclusie gekomen dat daarin ‘een deal buiten’ is besproken.
2.5.
Tijdens zijn verblijf in JC [locatie 3] heeft [eiser] diverse betalingen, in grootte variërend van € 10,-- tot € 100,--, op zijn [X] rekening ontvangen.
2.6.
Naar aanleiding van de in 2.3. tot en met 2.5. beschreven gebeurtenissen heeft JC [locatie 3] [eiser] voorgedragen voor plaatsing op de lijst voor gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico, hierna ‘GVM-lijst’.
2.7.
[eiser] is vervolgens besproken in het Operationeel Overleg (hierna ‘OO’). In de schriftelijke verslaglegging daarvan is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
ivm privacy overwegingen niet geanonimiseerd
2.8.
Op 15 juni 2023 heeft JC [locatie 3] schriftelijk aan [eiser] meegedeeld dat hij door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) op de GVM-lijst is geplaatst met de status ‘hoog’ en dat de directeur van JC [locatie 3] hem als gevolg daarvan een aantal veiligheidsmaatregelen heeft opgelegd. Daarbij is onder meer meegedeeld:

De plaatsing is gebaseerd op de volgende criteria(s):
B. (vermoedens van) Voortgezet crimineel handelen vanuit detentie.
Beschrijving van de beschikbare informatie, waarop onderstaande maatregelen zijn gebaseerd:
In mijn afweging tot oplegging van de maatregelen heb ik tijdens het operationeel overleg aangeleverde informatie beoordeeld. Er heerst een verhoogd risico op voortgezet crimineel handelen tijdens detentie (VCHD).
U heeft invloed, middelen en contacten (buiten JC [locatie 3] ) die het voortgezet crimineel handelen tijdens detentie mogelijk maken.
De onderbouwde maatregelen blijven in beginsel van kracht tot 15 juli 2023. Maandelijks zal ik toetsen of de maatregelen op- dan wel afgeschaald kunnen worden.
(…)”.
Ook is [eiser] met ingang van 15 juni 2023 in een afzonderingscel geplaatst, in afwachting van overplaatsing naar een andere inrichting.
2.9.
De beroepscommissie van de RSJ heeft het door [eiser] ingediende verzoek tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde veiligheidsmaatregelen afgewezen.
2.10.
Als gevolg van de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst is hij overgeplaatst naar de Penitentiaire Inrichting [locatie 1] . Ook daar zijn hem door de directeur diverse veiligheidsmaatregelen opgelegd, die (samengevat) neerkomen op beperkingen met betrekking tot bezoek, contact met de buitenwereld, arbeid en vervoer.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven en na wijziging van eis –
primairde Staat te bevelen om [eiser] van de GVM-lijst te halen en
subsidiairde behandeling van de zaak aan te houden en de Staat te bevelen om onderzoek te (laten) doen naar de verklaring van [eiser] met betrekking tot de door hem ontvangen inkomsten, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] – samengevat – het volgende. [eiser] betwist de vaststellingen van het OO en is daarom van mening dat hij op basis van onjuiste en onvoldoende onderbouwde informatie op de GVM-lijst is geplaatst. [eiser] ontkent dat de drie smartphones aan hem kunnen worden toegeschreven en dat hij in een telefoongesprek met een medegedetineerde heeft gesproken over een deal. Verder zijn de op zijn [X] rekening waargenomen betalingen afkomstig van kapperswerkzaamheden die [eiser] met medeweten van de inrichting verricht op de afdeling waar hij is geplaatst en van familie en zijn vriendin, die bedragen aan hem overmaken zodat hij boodschappen kan doen en zijn beltegoed kan aanvullen. [eiser] is van mening dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt door hem zonder (afdoende) onderbouwing op de GVM-lijst te plaatsen, althans door na te laten om nader onderzoek te doen naar de herkomst van de betalingen op de [X] rekening.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
4.2.
[eiser] komt in deze procedure op tegen de beslissing van het OO om hem met de status ‘hoog’ op de GVM-lijst te plaatsen. Nu er voor [eiser] geen andere rechtsgang openstaat om de door hem beoogde verwijdering van de GVM-lijst te bewerkstelligen, is hij in deze kortgedingprocedure ontvankelijk in zijn vordering.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de toetsing in dit kort geding zich beperkt tot de beslissing [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen. De beslissing van de directeur van de penitentiaire inrichting om bepaalde toezichtmaatregelen aan [eiser] op te leggen is immers vatbaar voor beklag en beroep bij de RSJ.
4.4.
Niet in geschil is dat een grote mate van beoordelingsvrijheid moet worden gelaten bij de beslissing om een gedetineerde in een bepaalde categorie op de GVM-lijst te plaatsen. Dit betekent dat die beslissing door de civiele rechter in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst. De vordering van [eiser] is dus slechts toewijsbaar als geconcludeerd kan worden dat in redelijkheid niet besloten heeft kunnen worden [eiser] in de categorie ‘hoog’ op de GVM-lijst te plaatsen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die conclusie met betrekking tot de situatie van [eiser] niet kan worden getrokken. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.5.
De criteria op basis waarvan het OO heeft gemeend dat [eiser] op de GVM-lijst geplaatst zou moeten worden zijn neergelegd in paragraaf 2.1 van de ‘Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico’ van 8 juli 2021. In het geval van [eiser] is de plaatsingsbeslissing gegrond op de criteria B. ((vermoedens van) Voortgezet crimineel handelen vanuit detentie) en E. ((Ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting). Daarbij is [eiser] geplaatst in de categorie ‘hoog’. Die categorie vindt toepassing in gevallen waarin een gedetineerde een dusdanige dreiging vormt voor de orde en veiligheid voor de inrichting dat hij door middel van het OO gemonitord moet worden en dat hij in een ‘GVM-hoog penitentiaire inrichting’ moet worden geplaatst.
4.6.
Aan de beslissing om [eiser] op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ te plaatsen is ten grondslag gelegd dat ten aanzien van [eiser] vermoedens van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie bestaan. Het OO heeft dit standpunt allereerst gemotiveerd door te stellen dat er tot driemaal toe een smartphone in de cel van [eiser] is aangetroffen. [eiser] heeft betwist dat die telefoons van hem waren, maar de Staat heeft voldoende onderbouwd dat in ieder geval voor wat betreft de telefoon die op 11 maart 2023 in de cel van [eiser] en diens toenmalige celgenoot [Naam] is aangetroffen voldoende aannemelijk is dat [eiser] deze in zijn bezit had. De Staat heeft betoogd dat die telefoon is aangetroffen onder een handdoek voor het toilet, waar [eiser] kort daarvoor gebruik van heeft gemaakt, terwijl de bij de telefoon behorende oplader is aangetroffen onder twee stapels t-shirts op het bed van [eiser] . Daarbij heeft de Staat toegelicht dat uit het schriftelijke verslag dat naar aanleiding van de uitgevoerde ‘spitactie’ is opgemaakt blijkt dat [Naam] heeft gezegd
“ik neem het wel op mij”, maar dat hij niet kon zeggen waar de telefoon zich bevond. Ook heeft de Staat benadrukt dat in het kader van het opleggen van een disciplinaire straf aan [eiser] is geoordeeld dat het zeer waarschijnlijk is dat [eiser] weet had van de aanwezigheid van een mobiele telefoon in zijn cel. Met betrekking tot de op 17 februari 2023 en 13 april 2023 aangetroffen telefoons heeft de Staat voldoende onderbouwd dat ook voor die telefoons een sterk vermoeden bestaat dat [eiser] ze in zijn bezit had. Deze telefoons zijn immers in zijn cel aangetroffen, terwijl het er de schijn van heeft dat zijn celgenoten daarvoor de schuld op zich hebben willen nemen. In het licht van al deze omstandigheden is het standpunt van de Staat dat de in de cel van [eiser] aangetroffen telefoons aan hem kunnen worden toegeschreven niet op voorhand onbegrijpelijk en een en ander vormt reeds voldoende grond voor nader toezicht door plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst.
4.7.
Verder heeft het OO er op gewezen dat [eiser] tijdens een telefoongesprek met een medegedetineerde en iemand buiten de inrichting ‘een deal buiten’ heeft besproken. Hoewel [eiser] hierover heeft verklaard dat dit telefoongesprek (zie hiervoor in 2.4.) betrekking had op de verkoop van voedingssupplementen voor de krachtsport, is de juistheid van deze verklaring in het kader van deze kortgedingprocedure onvoldoende aannemelijk geworden en [eiser] heeft daarmee de constatering van het OO dan ook onvoldoende weerlegd.
4.8.
Ten slotte is de beslissing gemotiveerd met de stelling dat [eiser] verschillende bedragen op zijn [X] rekening heeft ontvangen en dat het vermoeden bestaat dat er in ruil daarvoor diensten door [eiser] zijn geleverd. Weliswaar heeft [eiser] naar voren gebracht dat een deel van de betalingen is ontvangen in verband met kapperswerkzaamheden op de afdeling, die hij heeft uitgevoerd met medeweten van de inrichting, maar de Staat heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er ook betalingen zijn ontvangen van gedetineerden die op andere afdelingen verblijven en dat de betalingen bovendien dusdanig in omvang variëren dat deze in redelijkheid niet volledig door werkzaamheden als ‘afdelingskapper’ kunnen worden verklaard. De door [eiser] in het geding gebrachte verklaringen van zijn familie en vriendin, die er samengevat op neerkomen dat zij [eiser] financieel hebben willen ondersteunen tijdens zijn verblijf in detentie, leiden niet tot een ander oordeel omdat deze volgens het overgelegde overzicht van de transacties op de [X] rekening van [eiser] slechts zien op een deel van de ontvangen betalingen en daarom evenmin kunnen afdoen aan de constateringen van het OO met betrekking tot de door [eiser] ontvangen bedragen.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat op basis van het totaalbeeld dat rondom [eiser] is ontstaan in redelijkheid gekomen kon worden tot de beslissing dat ten aanzien van [eiser] vermoedens van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie bestaan en dat [eiser] om die reden in de categorie ‘hoog’ op de GVM-lijst moet worden geplaatst. Voor ingrijpen door de voorzieningenrechter zoals door [eiser] is gevorderd is onder die omstandigheden geen ruimte.
4.10.
Dat [Naam] , de (voormalig) celgenoot van [eiser] , niet op de GVM-lijst is geplaatst, maakt het voorgaande niet anders. De Staat heeft in dit verband terecht naar voren gebracht dat de situatie van [Naam] in deze kortgedingprocedure niet voor ligt en dat voor de beantwoording van de vraag of in redelijkheid kon worden besloten om [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen uitsluitend de over [eiser] bekende informatie relevant is. De omstandigheid dat [Naam] geen GVM-status heeft gekregen betekent, anders dan [eiser] kennelijk meent, dan ook niet zonder meer dat [eiser] van de GVM-lijst moet worden verwijderd.
4.11.
Ook de subsidiaire vordering wordt afgewezen. De Staat heeft gemotiveerd betoogd dat ook in het kader van de door [eiser] ingediende verzoeken om schorsing van de verdere tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde disciplinaire maatregelen een inhoudelijke toetsing heeft plaatsgevonden met betrekking tot het bezit van de smartphones en de herkomst van de betalingen op de [X] rekening. Hiertegenover heeft [eiser] zijn belang bij nader onderzoek en daarmee bij een aanhouding onvoldoende onderbouwd.
4.12.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is [eiser] de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals is vermeld in 4.12. en bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is, op de wijze zoals onder 4.12. is vermeld;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.
mvt