In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een buitenlandse student, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een verblijfsvergunning voor studie, maar deze is ingetrokken omdat hij niet meer voldeed aan de voorwaarden. De staatssecretaris had op 31 mei 2022 besloten de verblijfsvergunning in te trekken, omdat eiser was afgemeld door zijn onderwijsinstelling. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hij heeft vervolgens beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op 13 juni 2023, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat eiser vanaf 1 maart 2022 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor zijn verblijfsvergunning, omdat hij was afgemeld door zijn onderwijsinstelling. Eiser was inmiddels ingeschreven bij een andere instelling, maar deze was niet erkend als referent. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de vergunning in te trekken, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken.
De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was en dat het beroep ongegrond werd verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.