ECLI:NL:RBDHA:2023:11977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.3233 en NL23.3284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning studie wegens niet voldoen aan voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een buitenlandse student, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een verblijfsvergunning voor studie, maar deze is ingetrokken omdat hij niet meer voldeed aan de voorwaarden. De staatssecretaris had op 31 mei 2022 besloten de verblijfsvergunning in te trekken, omdat eiser was afgemeld door zijn onderwijsinstelling. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hij heeft vervolgens beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 13 juni 2023, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat eiser vanaf 1 maart 2022 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor zijn verblijfsvergunning, omdat hij was afgemeld door zijn onderwijsinstelling. Eiser was inmiddels ingeschreven bij een andere instelling, maar deze was niet erkend als referent. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de vergunning in te trekken, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was en dat het beroep ongegrond werd verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.3233 (beroep) en NL23.3284 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/ voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser/ verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser voor het doel ‘studie’ ingetrokken.
Bij besluit van 4 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL23.3233) ingesteld. Ook heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening (NL23.3284) ingediend.
De rechtbank heeft alleen het beroep op de zitting van 13 juni 2023 behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren met voorafgaand bericht aan de rechtbank niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.
Eiser had vanaf 15 augustus 2019 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor zijn studie aan de [schoolinstituut 1] [plaats 1]. Eiser is door de [schoolinstituut 1] [plaats 1] met ingang van 1 maart 2022 afgemeld. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser daarom vanaf 1 maart 2022 ingetrokken. Eiser is inmiddels ingeschreven bij de [schoolinstituut 2] [plaats 2] ([schoolinstituut 2]), maar dit is volgens verweerder geen reden om van de intrekking af te zien. De [schoolinstituut 2] is namelijk geen erkend referent.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder mag niet automatisch tot intrekking overgaan, alleen omdat eiser is afgemeld door de [schoolinstituut 1]. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat het de onderwijsinstelling is die beoordeelt of sprake is van een verschoonbare reden voor onvoldoende middelen. Verweerder moet bij zijn beoordeling de individuele omstandigheden van het geval betrekken. Door dit na te laten handelt verweerder in strijd met artikel 27, zevende lid van de Richtlijn 2016/801.
Verder stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat de situatie van eiser niet anders is dan die van studenten van wie de verblijfsvergunning is ingetrokken, omdat ze zijn afgemeld en niet meer studeren aan een erkende onderwijsinstelling. Eiser studeert nog steeds. Hiermee onderscheidt eiser zich van anderen die met hun studie zijn gestopt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Partijen zijn het erover eens dat eiser vanaf 1 maart 2022 niet meer voldoet aan de voorwaarden voor zijn verblijfsvergunning, omdat hij is gestopt met de studie aan de [schoolinstituut 1] [plaats 1]. De bevoegdheid van verweerder om de verblijfsvergunning in te trekken staat dan ook niet ter discussie in deze zaak.
3.1.
Wel is in geschil tussen partijen of verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de vergunning in te trekken. Uit de Vreemdelingenwet [1] volgt dat verweerder de vergunning kan intrekken als niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. Dit kan in ieder geval als de vreemdeling niet meer studeert aan een krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderwijsinstelling. In de Vreemdelingencirculaire [2] is neergelegd dat de vergunning in een dergelijk geval wordt ingetrokken. De rechtbank vindt het uitgangspunt dat een vergunning wordt ingetrokken als niet langer wordt voldaan aan de beperking, in alle opzichten redelijk. Dat neemt niet weg dat verweerder een belangenafweging moet maken.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft volstaan met de constatering dat eiser is afgemeld door de [schoolinstituut 1] [plaats 1]. Verweerder is ook ingegaan op de omstandigheid dat eiser staat ingeschreven bij de [schoolinstituut 2], op de stelling dat verweerder in strijd met de Richtlijn handelt en op de stelling dat eiser vrienden heeft in Nederland en hier een opleiding volgt.
3.3.
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eiser zich niet onderscheidt van andere studenten van wie de verblijfsvergunning is ingetrokken, omdat ze niet meer studeren aan een erkende onderwijsinstelling. Dat eiser inmiddels studeert aan een onderwijsinstelling die niet als referent is erkend doet immers niet af aan de vaststelling dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde voor een verblijfsvergunning met de beperking studie.
3.4.
Eisers stelling dat het bestreden besluit in strijd is met de Richtlijn, volgt de rechtbank niet. In dat kader acht de rechtbank van belang dat ook in de Richtlijn expliciet is opgenomen dat een vergunning kan worden ingetrokken wanneer niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden. [3]
3.5.
In wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten vormen om van zijn beleid af te wijken en van de intrekking af te zien. De rechtbank begrijpt dat het bestreden besluit vervelende gevolgen heeft voor eiser, maar dit is onvoldoende om in deze zaak tot een voor hem gunstige uitkomst te komen. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat eiser ook via sociale media of per telefoon contact kan onderhouden met zijn vrienden en/of (korte) bezoeken aan zijn vrienden kan brengen.
Wat is de conclusie?
4. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de vergunning van eiser op goede gronden heeft ingetrokken en dat het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd. Alleen in uitzonderlijke gevallen dient een intrekking achterwege te blijven, maar daarvan is de rechtbank niet gebleken. Het beroep is ongegrond.
5. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [4]
6. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 18 van de Vw en artikel 3.91b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Zie paragraaf B1/6.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Zie artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Studierichtlijn.
4.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.