Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
mr.J.R van Veen, griffier.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, een Iraanse vrouw geboren in 1962, had op 5 maart 2022 een visum voor kort verblijf aangevraagd om haar zoon in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 14 maart 2022 afgewezen, omdat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij voldeed aan de voorwaarden voor visumverlening. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 4 november 2022 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 13 juni 2023 werd het beroep behandeld. Eiseres voerde aan dat zij het doel van haar verblijf, namelijk het bezoeken van haar zoon en zijn gezin, voldoende had aangetoond. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht twijfelde aan de intentie van eiseres om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank benadrukte dat het aan de aanvrager is om de nodige informatie te verstrekken en dat de geloofwaardigheid van de verstrekte informatie moet worden aangetoond met relevante en betrouwbare bewijzen.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar sterke sociale en economische bindingen met Iran, wat essentieel is voor de beoordeling van de visumaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de afwijzing van de visumaanvraag op meerdere gronden kon worden gerechtvaardigd. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. D.C. Laagland, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. van Veen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.