ECLI:NL:RBDHA:2023:11968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
NL22.24498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag wegens onvoldoende bewijs van verblijfseisen en binding met herkomstland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, een Iraanse vrouw geboren in 1962, had op 5 maart 2022 een visum voor kort verblijf aangevraagd om haar zoon in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 14 maart 2022 afgewezen, omdat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij voldeed aan de voorwaarden voor visumverlening. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 4 november 2022 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 13 juni 2023 werd het beroep behandeld. Eiseres voerde aan dat zij het doel van haar verblijf, namelijk het bezoeken van haar zoon en zijn gezin, voldoende had aangetoond. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht twijfelde aan de intentie van eiseres om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank benadrukte dat het aan de aanvrager is om de nodige informatie te verstrekken en dat de geloofwaardigheid van de verstrekte informatie moet worden aangetoond met relevante en betrouwbare bewijzen.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar sterke sociale en economische bindingen met Iran, wat essentieel is voor de beoordeling van de visumaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de afwijzing van de visumaanvraag op meerdere gronden kon worden gerechtvaardigd. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. D.C. Laagland, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. van Veen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24498

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Dezfouli),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 4 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 13 juni 2023 behandeld. Referent en zijn echtgenote zijn op de zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1962 en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 5 maart 2022 heeft zij een visum voor kort verblijf aangevraagd met als doel het bezoeken van haar zoon, [naam], (referent).
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft aan de afwijzing van de visumaanvraag ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor visumverlening. [1] Eiseres heeft namelijk het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond. Daarnaast bestaat er redelijke twijfel over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaat te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. In bezwaar heeft verweerder deze conclusie gehandhaafd, omdat eiseres de toepasselijke weigeringsgronden bij deze aanvraag niet met stukken onderbouwd heeft kunnen weerleggen. Ook heeft verweerder in bezwaar – anders dan in het primaire besluit - tegengeworpen dat tevens niet aan het middelenvereiste is voldaan.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert aan dat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt stelt dat het doel van het verblijf van eiseres niet duidelijk is. Dit heeft zij voldoende aangetoond en ook onderbouwd. Zij wil haar zoon, zijn echtgenote en hun pasgeboren kind bezoeken. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid, omdat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat zij de echtgenote is van referent, terwijl zij de moeder van referent is. Verder heeft verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij geen sterke sociale en economische bindingen heeft met Iran. Zij heeft ook kinderen in Iran en een vast inkomen. Dat eiseres over een vast inkomen beschikt heeft zij onderbouwd met twee verklaringen van de ‘Tejarat Bank’, waaruit blijkt dat zij het nader genoemde bedrag maandelijks ontvangt. Ook heeft eiseres een overzicht van haar bankrekening overgelegd, waaruit blijkt dat zij over voldoende middelen beschikt. Verder zal ze verblijven bij haar zoon, zodat zij in Nederland geen verblijfskosten heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat in het stelsel voor de beoordeling van aanvragen om visa, dat in artikel 32 van de Visumcode is neergelegd, dwingend is voorgeschreven dat een visum wordt geweigerd als zich één of meer van de in dat artikel genoemde weigeringsgronden voordoet.
4.1.
Uit het arrest Koushkaki [2] volgt dat de autoriteiten bij het onderzoek van een visumaanvraag over een ruime beoordelingsruimte beschikken met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van (onder andere) artikel 32, eerste lid, van de Visumcode en de beoordeling van de relevante feiten, om te bepalen of één van de weigeringsgronden aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Dit betekent dat de rechtbank het standpunt van verweerder dat een weigeringsgrond zich voordoet slechts terughoudend kan toetsen.
4.2.
Het is aan de aanvrager van een visum om de voor de beoordeling van zijn aanvraag nodige informatie te verstrekken. Daarvan moet de geloofwaardigheid worden aangetoond met relevante en betrouwbare bewijzen, die de twijfel kunnen wegnemen.
Doel van het verblijf
5. De rechtbank overweegt dat uit de visumaanvraag en wat in deze procedure door eiseres is aangevoerd duidelijk blijkt dat het gaat om een familiebezoek aan zoon, schoondochter en (op het moment van de aanvraag verwachte en inmiddels geboren) kleinkind. Op de zitting heeft verweerder erkend dat het gaat om verblijf bij haar zoon en niet bij haar echtgenoot en dat sprake is van een verschrijving. [3] De rechtbank volgt verweerders standpunt dat het doel van het voorgenomen verblijf onduidelijk is, daarom niet.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Nu verweerder drie zelfstandige weigeringsgronden aan de weigering van het gevraagde visum ten grondslag heeft gelegd, moeten ook de andere weigeringsgronden worden besproken. Dat doet de rechtbank hierna.
Vestigingsgevaar (risico niet tijdige terugkeer)
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft mogen stellen dat de sociale en economische binding van eiseres met Iran niet zo sterk is, dat een tijdige terugkeer van eiseres zonder meer aannemelijk is. Eiseres is 60 jaar oud en gescheiden. Zij heeft vier volwassen kinderen. Drie (meerderjarige) kinderen zijn woonachtig in Iran en één in Nederland (referent). Niet is gebleken dat de meerderjarige kinderen in Iran in een bijzondere mate afhankelijk zijn van eiseres, waardoor haar tijdige terugkeer is gewaarborgd.
6.1.
Ook is niet gebleken van maatschappelijke verplichtingen die garanderen dat eiseres tijdig moet terugkeren naar Iran. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd, is niet gebleken dat eiseres over een regelmatig en substantieel inkomen in Iran beschikt om zelfstandig in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Uit de verklaringen van de ‘Tejarat Bank’ is immers niet gebleken uit welke bron eiseres inkomen ontvangt. Niet is gebleken of aangetoond dat eiseres voor de ontvangst van de in voornoemde verklaringen van de ‘Tejarat Bank’ genoemde bedragen daadwerkelijk is gehouden tot verblijf in Iran. Ook indien de herkomst van het door eiseres te ontvangen bedrag pensioen is, zoals op zitting is gesteld, is niet gebleken dat zij in Iran moet verblijven voor de ontvangst hiervan.
6.2.
Zoals al onder rechtsoverweging 4.2. is aangegeven, ligt het op de weg van de aanvrager, te weten eiseres, om het voornemen om tijdig terug te keren naar haar land van herkomst door middel van objectieve bewijsmiddelen aannemelijk te maken. Ook in bezwaar heeft eiseres ondanks de vermelding in het toegezonden formulier ‘vragenlijst visumaanvraag’, geen bewijsstukken met betrekking tot haar sociale en economische binding met Iran aangeleverd. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat er redelijke twijfel bestaat over de tijdige terugkeer van eiseres naar Iran.
6.3.
Ten aanzien van de bij de visumaanvraag overgelegde eigendomsakte, waaruit blijkt dat zij eigenaar is van een woning/ appartement in Iran, heeft verweerder opgemerkt dat eiseres vanwege het bezit van een woning niet hoeft terug te keren naar Iran, omdat voor bezittingen geen fysieke aanwezigheid is vereist. Daarom levert het hebben van bezittingen geen zodanige economische binding op dat dit de tijdige terugkeer waarborgt.
Wat is de conclusie?
7. Nu de hiervoor besproken weigeringsgrond de afwijzing van het visum zelfstandig kan dragen, is het beroep ongegrond. De overige weigeringsgronden behoeven derhalve geen bespreking.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a), onderdeel ii) en onder b) van de Verordening (EG)
2.Arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862.
3.Pagina 4, van het bestreden besluit.