ECLI:NL:RBDHA:2023:11938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Liberiaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 24 juli 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vanwege het ontbreken van een tolk werd de zitting geschorst en op 31 juli 2023 voortgezet, waarbij een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft verschillende gronden aangevoerd voor de maatregel, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet bestreden, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om deze gronden onvoldoende te achten.

Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting bestaat, maar de rechtbank oordeelt dat er op dit moment nog geen grond is om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 27 juli 2023 is gepresenteerd bij de Gambiaanse vertegenwoordiging en dat er een verzoek om nadere informatie is gedaan. De rechtbank concludeert dat verweerder de uitzetting van eiser voldoende voortvarend ter hand heeft genomen en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.20652
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. B. Snoeij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Omdat er geen tolk beschikbaar was, heeft de rechtbank de behandeling ter zitting geschorst en voortgezet op 31 juli 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Pomper. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt van Liberiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1964.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Eiser heeft de gronden van de maatregel niet bestreden en de rechtbank heeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten.
Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Eiser is eerder naar de Ghanese en Liberiaanse vertegenwoordiging geweest, maar dat heeft tot niets geleid. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat een presentatie van eiser bij de Gambiaanse vertegenwoordiging heeft geresulteerd in een verzoek om nadere informatie.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat op dit moment nog geen grond bestaat voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Eiser is gepresenteerd op 27 juli 2023, waarbij de aanvraag om een laissez passer voor eiser niet is afgewezen. Dat tijdens deze presentatie is verzocht om nadere informatie geeft de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat er naar aanleiding van het verzoek van de Gambiaanse vertegenwoordiging om nadere informatie nadere gesprekken met eiser zullen worden gevoerd en er een onderzoek wordt ingesteld bij het Nationaal Archief. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de uitzetting van eiser voldoende voortvarend ter hand heeft genomen.
Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 augustus 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.