In deze zaak heeft verzoeker, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, op 24 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid bij een referent. Na het niet tijdig nemen van een besluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft verzoeker op 2 november 2022 beroep ingesteld. Op 18 januari 2023 heeft de Staatssecretaris de aanvraag alsnog verleend, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, waarop de Staatssecretaris heeft verklaard de proceskosten te zullen vergoeden.
De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt, vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij de rechtbank de wegingsfactor ‘licht’ heeft toegepast, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, met P.W. Karsowidjojo als griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken na de bekendmaking van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.