ECLI:NL:RBDHA:2023:11899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.17922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Eritrese eiser in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Eritrese eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De eiser, geboren op 3 juli 1995, heeft zijn aanvraag ingediend op 4 november 2022, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, aangezien Frankrijk eerder een visum aan de eiser heeft verleend. De eiser betwist deze verantwoordelijkheid door te stellen dat hij nooit in Frankrijk is geweest en geen visum heeft aangevraagd. Echter, de rechtbank wijst erop dat uit het EU-Vis resultaat blijkt dat Frankrijk inderdaad een visum heeft afgegeven, dat nog niet langer dan zes maanden verlopen was ten tijde van de asielaanvraag.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten de internationale verplichtingen nakomen. De eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat dit in zijn geval niet zou gelden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17922

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 3 juli 1995. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 20 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. Eiser betoogt dat Frankrijk niet verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, omdat hij nooit een visum heeft aangevraagd en verkregen, en hij is nooit in Frankrijk geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Uit het EU-Vis resultaat blijkt dat Frankrijk aan eiser een visum heeft verleend met een geldigheidsduur van 30 juni 2022 tot 14 augustus 2022. Het visum was
minder dan 6 maanden verlopen ten tijde van eisers asielaanvraag op 4 november 2022 in Nederland. Uit het claimverzoek blijkt dat verweerder de Franse autoriteiten op de hoogte heeft gesteld van de onderzoeksresultaten uit EU-Vis. Naar aanleiding daarvan is Frankrijk akkoord gegaan met de overname van eiser. Alleen al daaruit blijkt dat Frankrijk aan eiser een visum heeft verstrekt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet het geval is geweest.
7. Ingevolge artikel 12 van de Dublinverordening is de lidstaat die het visum heeft afgegeven verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Uit het vijfde lid van artikel 12 volgt dat de lidstaat die het visum heeft afgegeven nog steeds verantwoordelijk is als het visum is afgegeven op basis van een valse of fictieve identiteit of op vertoon van valse, vervalste of ongeldige documenten.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
8. Eiser voert aan verweerder ten onrechte ervan uitgaat dat van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt dat hij een reëel risico loopt om terecht te komen in een mensonterende situatie en dat er dan sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
9. Verweerder mag in beginsel ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet kan. Met de algemene verwijzing naar jurisprudentie en het AIDA-rapport, is eiser daarin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De staatssecretaris heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Frankrijk de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Verweerder maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid, bijvoorbeeld wanneer bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
11. Eisers beroepsgrond slaagt niet. Verweerder kan in redelijkheid beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Frankrijk. De enkele, niet onderbouwde stelling(en) van eiser dat hij geen idee heeft waar hij zich zou moeten melden, dat hij geen vertrouwen heeft in de Franse autoriteiten,dat zijn asielverzoek niet zal leiden tot een verblijfsvergunning in Frankrijk, dat hij geen vertrouwen in het Franse systeem van rechtsmiddelen heeft en zich bij voorbaat kansloos acht, mag verweerder daarvoor onvoldoende vinden.

Conclusie en gevolgen

12. Verweerder heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.