ECLI:NL:RBDHA:2023:11895

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
22_8275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een stichting, had op 23 december 2022 een verzoek ingediend in het kader van een beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar handhavingsverzoek met betrekking tot de plaatsing van een digitale reclamezuil, ook wel bekend als een Mobilier Urbain à Publicité Illuminé (MUPI). De voorzieningenrechter werd verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, maar op 16 januari 2023 werd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, meegedeeld dat de MUPI reeds op 22 december 2022 was verwijderd.

Nadat verzoekster op 22 januari 2023 het verzoek om voorlopige voorziening had ingetrokken, vroeg zij de voorzieningenrechter om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter overwoog dat, volgens artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht, een proceskostenveroordeling alleen mogelijk is als het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de verzoeker. In dit geval was er echter geen sprake van een spoedeisend belang op het moment van indienen van het verzoek, omdat de MUPI al verwijderd was. Daarom werd het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen.

De voorzieningenrechter, mr. C.J. Waterbolk, heeft in het openbaar uitspraak gedaan en de beslissing is op dezelfde dag aan de partijen verzonden. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8275
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2023 op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geding tussen

Stichting [verzoekster], te [vestigingsplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Procesverloop

Bij verzoekschrift van 23 december 2022 heeft verzoekster, tegelijk met haar beroep (SGR 22/8273, tegen het niet tijdig beslissen op haar verzoek om handhaving van
1 augustus 2022 ten aanzien van de plaatsing van de digitale reclamezuil, ofwel een Mobilier Urbain à Publicité Illuminé (MUPI), de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 16 januari 2023 bericht dat de in geding zijnde MUPI reeds op
22 december 2022 verwijderd is.
Verzoekster heeft desgevraagd bij mailbericht van 22 januari 2023 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht om over te gaan tot veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Verweerder heeft op 15 februari 2023 een reactie ingezonden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:84, vierde lid, juncto artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, in geval van intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoet gekomen en indien daarom bij intrekking is verzocht, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs dienden te worden gemaakt.
2. Eén van de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan wil er sprake kunnen zijn van een proceskostenveroordeling van verweerder bij gelegenheid van de intrekking van het verzoek is dat er sprake is van een zogeheten tegemoetkomen door verweerder. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de in artikel 8:75a van de Awb bedoelde situatie zich hier niet voordoet en zal verweerder daarom niet veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Uit de stukken blijkt namelijk dat de gewraakte reclamezuil (MUPI) reeds op 22 december 2022 was verwijderd. Bij het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening op 23 december 2022 was er dus geen sprake van een spoedeisend belang en was het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening overbodig.
3. Het verzoek om een proceskostenveroordeling wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.