ECLI:NL:RBDHA:2023:11887
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die haar WIA-uitkering beëindigd zag. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering per 22 november 2022 te beëindigen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De verzoekster stelde dat de beëindiging van haar uitkering in strijd was met het beginsel van reformatio in peius en dat zij in een acute financiële noodsituatie verkeerde, wat haar spoedeisend belang zou onderbouwen.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er sprake was van een financiële noodsituatie. De rechter wees erop dat de verzoekster geen aanvraag voor een bijstandsuitkering had gedaan, wat een algemene inkomensvoorziening is voor personen die in financiële problemen verkeren. De enkele stelling van de verzoekster dat haar partner illegaal in Nederland verblijft en dat dit gevolgen zou hebben voor de bijstandsverlening, werd als onvoldoende beschouwd om het spoedeisend belang aan te tonen. De rechter concludeerde dat de verzoekster tijdig actie had moeten ondernemen om haar inkomsten te waarborgen, bijvoorbeeld door een bijstandsuitkering aan te vragen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen acute financiële noodsituatie was aangetoond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman in aanwezigheid van griffier A. Jansen, en er werd geen hoger beroep of verzet tegen deze uitspraak toegestaan.