ECLI:NL:RBDHA:2023:11887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
22_6657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die haar WIA-uitkering beëindigd zag. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering per 22 november 2022 te beëindigen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De verzoekster stelde dat de beëindiging van haar uitkering in strijd was met het beginsel van reformatio in peius en dat zij in een acute financiële noodsituatie verkeerde, wat haar spoedeisend belang zou onderbouwen.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er sprake was van een financiële noodsituatie. De rechter wees erop dat de verzoekster geen aanvraag voor een bijstandsuitkering had gedaan, wat een algemene inkomensvoorziening is voor personen die in financiële problemen verkeren. De enkele stelling van de verzoekster dat haar partner illegaal in Nederland verblijft en dat dit gevolgen zou hebben voor de bijstandsverlening, werd als onvoldoende beschouwd om het spoedeisend belang aan te tonen. De rechter concludeerde dat de verzoekster tijdig actie had moeten ondernemen om haar inkomsten te waarborgen, bijvoorbeeld door een bijstandsuitkering aan te vragen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen acute financiële noodsituatie was aangetoond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman in aanwezigheid van griffier A. Jansen, en er werd geen hoger beroep of verzet tegen deze uitspraak toegestaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6657
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 januari 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2022 heeft verweerder aan verzoekster per 1 juli 2020 een WIA-uitkering toegekend.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat ze het niet eens is met de ingangsdatum van de uitkering.
Bij besluit van 22 september 2022 heeft verweerder, na heroverweging, het besluit van
17 februari 2022 herzien in die zin dat de aan haar toegekende WIA-uitkering per 22 november 2022 wordt beëindigd op de grond dat verzoekster per 1 juli 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Tegen dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld (SGR 22/6659). Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 21 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter verzoekster verzocht het spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening nader te onderbouwen.
Verzoekster heeft daarop bij brief van 26 oktober 2022 gereageerd.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.1
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe het volgende.
2.2
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Gelet op de strikte rechtspraak ten aanzien van het spoedeisend belang betekent dit dat sprake moet zijn van een acute financiële noodsituatie, zoals een dreigend verlies van de woning of afsluiting van nutsvoorzieningen.
3. Verzoekster heeft in het verzoekschrift van 19 oktober 2022 ten aanzien van het spoedeisend belang aangegeven dat de beslissing van verweerder tot beëindiging van haar WIA-uitkering in strijd is met het beginsel reformatio in peius. Voorts voert verzoekster aan dat een uitlooptermijn van twee maanden te kort is om inkomsten te genereren. Zonder de WIA-uitkering, is het onmogelijk voor haar om haar vaste lasten te betalen alsmede te voorzien in haar levensonderhoud. Verzoekster heeft een Marokkaanse partner die nog illegaal is en die zelf niet over eigen inkomsten beschikt. Een beroep op de algemene bijstand zal gevolgen hebben voor deze bijstandsuitkering. Hiermee is de spoedeisendheid aangetoond, aldus verzoekster.
4. Naar aanleiding van de brief van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2022, waarin gevraagd wordt om een nadere onderbouwing van het spoedeisend belang te geven, heeft verzoekster bij brief van 26 oktober 2022 verwezen naar hetgeen hierboven is gesteld.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster er niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de door haar verzochte voorlopige voorziening. In dit verband laat de voorzieningenrechter in het bijzonder wegen dat van de zijde van verzoekster geen stukken in het geding zijn gebracht ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van een financiële noodsituatie. Voorts kan er niet aan worden voorbijgegaan dat verzoekster na de beëindiging van haar WIA-uitkering geen aanvraag om een bijstandsuitkering heeft gedaan. Een bijstandsuitkering is een algemene inkomensvoorziening voor personen die niet op andere wijze in de algemene kosten van het bestaan kunnen voorzien. De enkele stelling van verzoekster dat zij geen bijstand heeft gevraagd omdat haar partner nog illegaal in Nederland verblijft en dit gevolgen zal hebben voor het toekennen van een bijstandsuitkering, is onvoldoende om thans spoedeisend belang aan te nemen. Het is aan verzoekster om tijdig actie te ondernemen opdat zij wel weer (voldoende) inkomsten heeft. Dit had gekund en kan nog steeds door het aanvragen van een bijstandsuitkering. Hiermee kan verzoekster mogelijk in de kosten van het bestaan voorzien zolang haar beroep tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering in behandeling is.
6. Nu daarnaast niet is gebleken van andere omstandigheden die maken dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie, zoals bijvoorbeeld een huisuitzetting, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans nog geen sprake van een voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dit betekent dat verzoekster de beroepsprocedure zal moeten afwachten. Het verzoek zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2023.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.