In deze zaak heeft verzoeker, een standwerker ingeschreven in het marktregister van Den Haag, schadevergoeding geëist van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit verzoek volgde op een onrechtmatig besluit van 13 mei 2016, waarbij verzoeker voor een jaar werd uitgesloten van deelname aan de loting voor een standwerkersplaats. Verzoeker stelde dat hij hierdoor schade had geleden en vroeg om een schadevergoeding van € 13.584,05. De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 15 februari 2023, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelde dat verzoeker zijn schade onvoldoende had onderbouwd. Hoewel het onrechtmatige karakter van het besluit van 13 mei 2016 niet ter discussie stond, was er onduidelijkheid over de omvang van de geleden schade. De rechtbank wees op de gebreken in de onderbouwing van de schadeclaim, zoals het aantal schadedagen en de hoogte van de gederfde winst. De deskundige had in een rapport aangegeven dat verzoeker ten onrechte uitging van 52 schadedagen in plaats van 42, en dat de winstcijfers summier waren onderbouwd. Bovendien werd er geen rekening gehouden met de inkomsten van de echtgenote van verzoeker, die ook als standwerker was ingeschreven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de conclusie dat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn schade. De rechtbank heeft ook bepaald dat verzoeker het griffierecht niet terugkrijgt en geen vergoeding voor proceskosten ontvangt. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen en is openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.