ECLI:NL:RBDHA:2023:11886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 21/7300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadeverzoek wegens onvoldoende onderbouwing van geleden schade door verzoeker in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker, een standwerker ingeschreven in het marktregister van Den Haag, schadevergoeding geëist van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit verzoek volgde op een onrechtmatig besluit van 13 mei 2016, waarbij verzoeker voor een jaar werd uitgesloten van deelname aan de loting voor een standwerkersplaats. Verzoeker stelde dat hij hierdoor schade had geleden en vroeg om een schadevergoeding van € 13.584,05. De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 15 februari 2023, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat verzoeker zijn schade onvoldoende had onderbouwd. Hoewel het onrechtmatige karakter van het besluit van 13 mei 2016 niet ter discussie stond, was er onduidelijkheid over de omvang van de geleden schade. De rechtbank wees op de gebreken in de onderbouwing van de schadeclaim, zoals het aantal schadedagen en de hoogte van de gederfde winst. De deskundige had in een rapport aangegeven dat verzoeker ten onrechte uitging van 52 schadedagen in plaats van 42, en dat de winstcijfers summier waren onderbouwd. Bovendien werd er geen rekening gehouden met de inkomsten van de echtgenote van verzoeker, die ook als standwerker was ingeschreven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de conclusie dat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn schade. De rechtbank heeft ook bepaald dat verzoeker het griffierecht niet terugkrijgt en geen vergoeding voor proceskosten ontvangt. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen en is openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C.W. de Sauvage Nolting).

Procesverloop

Op 16 november 2021 heeft verzoeker de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit van 13 mei 2016.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het verzoek op de zitting van 15 februari 2023 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. [naam].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verzoeker staat sinds 1 januari 2013 ingeschreven in het marktregister voor de Haagse markt als natuurlijk persoon die in de hoedanigheid van standwerker in aanmerking wenst te komen voor een (dag)marktvergunning voor een flexplaats. Hij staat ingeschreven voor drie marktdagen per week. Ook zijn vrouw is ingeschreven als standwerker. Samen vormen zij een vennootschap onder firma. Om in aanmerking te kunnen komen voor een standwerkersplaats wordt een loting uitgevoerd. Verzoeker is bij besluit van 13 mei 2016 voor de periode van één jaar, namelijk van 18 mei 2016 tot en met 18 mei 2017, uitgesloten van deze loting. Bij besluit van 23 augustus 2016 is dit besluit herroepen.
1.1.
Verzoeker heeft verweerder bij brief van 18 september 2016 aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade en verzocht om een schadevergoeding van € 9.880,-. Bij besluit van 13 oktober 2017 heeft verweerder de aansprakelijkheid voor de door verzoeker geleden schade erkend en een bedrag van € 1.934,40,- aangeboden als schadevergoeding. Hiermee heeft verzoeker niet ingestemd.
1.2.
Verzoeker heeft op 16 november 2021 de rechtbank verzocht [1] om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit van verweerder van 13 mei 2016. Verzoeker stelt dat hij 52 dagen niet heeft kunnen meedoen met de loting en € 190,- per dag verdient. Hij vraagt om een bedrag van € 13.584,05 voor de gederfde winst. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoeker verlies- en winstrekeningen overgelegd over de jaren 2013 t/m 2017. Op 3 februari 2023 heeft verzoeker aanvullende financiële stukken overgelegd.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen. Verweerder heeft aan de afwijzing van dit schadeverzoek een rapport van een deskundige, van 27 oktober 2022, ten grondslag gelegd. Volgens dit rapport is de berekening van de geleden schade door verzoeker op een aantal punten niet duidelijk of onjuist. Verzoeker gaat ten onrechte uit van 52 in plaats van 42 schadedagen, omdat het om een kortere periode gaat dan verzoeker stelt waarin hij was uitgesloten van de loting, namelijk van 18 mei 2016 t/m 23 augustus 2016. Verder zijn de omzet- en winstcijfers summier onderbouwd en is zonder nadere uitleg van een nettowinstpercentage van 90% uitgegaan. Tot slot is er geen rekening gehouden met het feit dat de vrouw van verzoeker ook voor de onderneming werkt en zelfstandig staat ingeschreven in het marktregister en dus ook kon meedoen met de loting.
2.1.
Verweerder stelt dat verzoeker geen schade heeft geleden wegens de uitsluiting van de loting, althans dat hij eventuele schade niet, althans onvoldoende heeft aangetoond en onderbouwd. Daarnaast is het voor verweerder, gelet op het beperkte aantal dagen dat verzoeker en zijn vrouw op de Haagse Markt staan, duidelijk dat zij naast de werkzaamheden op de Haagse Markt op andere wijze(n) inkomsten genereren/ hebben gegenereerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
3.1.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. [2] De bewijslast van de schade en de omvang daarvan ligt in beginsel bij degene die stelt schade te hebben geleden, dus bij verzoeker.
4. Niet in geschil is dat het besluit van 13 mei 2016 waarbij verzoeker is uitgesloten van de loting onrechtmatig is en dat verweerder in beginsel aansprakelijk is voor de schade die verzoeker daardoor heeft geleden. Partijen verschillen van mening over de vraag of en zo ja tot welk bedrag verzoeker schade heeft geleden als gevolg van dit onrechtmatige besluit.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker zijn schade onvoldoende concreet onderbouwd en daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij de door hem gestelde schade heeft geleden. Ook is niet aannemelijk geworden, dat verzoeker heeft voldaan aan zijn verplichting om de gestelde schade zoveel mogelijk te beperken of te voorkomen.
4.2.
De in het rapport van de deskundige geconstateerde gebreken in de onderbouwing van de geleden schade, zijn naar het oordeel van de rechtbank nog steeds aanwezig. Zo heeft verzoeker nog altijd niet voldoende onderbouwd, dat hij een bedrag van € 190,00 netto per dag verdiende en dat uitgegaan moet worden van 52 marktdagen in plaats van 42 marktdagen, zoals de deskundige heeft berekend. Ook heeft verzoeker niet onderbouwd, dat geen rekening zou moeten worden gehouden met het aandeel in de inkomsten van verzoekers medevennoot, zijn echtgenote. De enkele stelling op zitting dat zij zich enkel bezig hield met de administratie, is zeer onaannemelijk en blijkt ook niet uit de door verzoeker overgelegde stukken.
4.3.
In het verzoekschrift van 16 november 2021 heeft verzoeker in zijn conclusie op pagina 7 van het verzoekschrift uitsluitend verzocht om vergoeding van de gestelde schade van € 13.584,05. De rechtbank beoordeelt dus niet een vergoeding van door verzoeker gestelde overige kostenposten.
Conclusie
5. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Verzoeker krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Uitspraak van de CRvB 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1466.