In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de beoordeling van een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar tegen een evenementenvergunning. De eiser, een inwoner van Oegstgeest, had bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning voor een kindervrijmarkt op 5 mei 2022. Het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest verklaarde het bezwaar van eiser op 21 juli 2022 niet-ontvankelijk, omdat het evenement inmiddels had plaatsgevonden. Eiser stelde dat de evenementenvergunning niet verleend had mogen worden en ging in beroep tegen deze beslissing.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 behandeld via een videoverbinding, waarbij de gemachtigden van de verweerders aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank overwoog dat, volgens vaste rechtspraak, er in beginsel geen procesbelang meer is bij een inhoudelijk oordeel over de evenementenvergunning, nu het evenement al had plaatsgevonden. Er kan echter een uitzondering worden gemaakt als er aannemelijk is dat soortgelijke evenementen in de toekomst zullen plaatsvinden, wat het belang van een inhoudelijk oordeel zou kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank concludeerde dat eiser geen inhoudelijke argumenten had aangedragen die het procesbelang zouden onderbouwen. Aangezien het evenement al had plaatsgevonden, was de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door verweerder terecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 maart 2023 door rechter M. van Nooijen, in aanwezigheid van griffier J.R. van Veen.