1.1.Eiser heeft door middel van een ‘aanvraagformulier in het kader van een voorziening’ van 11 november 2021 een verzoek ingediend om vergoeding van de kosten van twee keer per week fysiotherapiebehandeling in verband met deze klachten.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit vergoeding voor maximaal twaalf fysiotherapiebehandelingen toegekend. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd. De verzekeringsarts, de heer F. Ronde bij het BMBvan verweerder, heeft op 4 juli 2022 een medisch commentaar uitgebracht. Hierin staat dat de verzekeringsarts in de door eiser overgelegde voortgangsrapportage van 25 juni 2022 van zijn behandelend fysiotherapeute mevrouw M. Lindeman geen aanleiding heeft gezien om een ander standpunt in te nemen ten aanzien van het aantal te vergoeden fysiotherapiebehandelingen. Verweerder sluit zich in het bestreden besluit aan bij dit medisch commentaar.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat zijn klachten onvoldoende kunnen worden behandeld als hij één keer per week fysiotherapie vergoed krijgt. Het is onduidelijk in welk kader verweerder eisers verzoek heeft beoordeeld. In het primaire besluit worden zowel de Regelingals de Voorzieningenregelinggenoemd, terwijl in het bestreden besluit alleen de Regeling wordt aangehaald. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij voor zowel zijn lichamelijke als psychische klachten aanspraak maakt op vergoeding van zijn fysiotherapiebehandelingen op grond van de Regeling. Het criterium daarvoor is het overleggen van een verwijzend voorschrift. Aan dit criterium voldoet eiser, maar verweerder heeft dit criterium ten onrechte niet gehanteerd. Eiser stelt zich subsidiair op het standpunt dat hij voor zijn psychische klachten aanspraak maakt op vergoeding van zijn fysiotherapiebehandelingen op grond van de Voorzieningenregeling. Eiser heeft onderbouwd dat hiervoor een medische noodzaak bestaat, onder verwijzing naar twee verklaringen van zijn behandelend fysiotherapeute, van 6 en 30 september 2022. Eiser is het niet eens met het advies van de verzekeringsarts Ronde van 21 november 2022, omdat niet is toegelicht waarom niet in ieder geval 18 behandelingen zijn toegekend. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd. Eiser verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, onder verwijzing naar het hiervoor aangehaalde medisch commentaar, onvoldoende heeft gemotiveerd dat in de situatie van eiser kon worden volstaan met vergoeding voor maximaal twaalf fysiotherapiebehandelingen voor de psychische klachten van eiser, waarvoor dienstverband is aangenomen. Daarbij is het volgende van belang.
Welke regelgeving is van toepassing
Verweerder heeft op de zitting niet kunnen verduidelijken op grond van welke regelgeving en aan de hand van welk criterium is besloten dat in de situatie van eiser hiermee kon worden volstaan. Hoewel verweerder in zijn besluitvorming verwijst naar beide regelingen, heeft verweerder op de zitting het standpunt ingenomen dat het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 3 van de Regeling en artikel 9 van de SZVK-polisvoorwaarden. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat, nadat het verwijzend voorschrift is overgelegd, de verzekeringsarts aan de hand van het beleid van het BMB heeft beoordeeld hoeveel behandelingen van de fysiotherapeut medisch noodzakelijk zijn. In zijn medisch commentaar van 4 juli 2022 heeft de verzekeringsarts verweerder vervolgens geadviseerd dat de klachten van eiser kunnen worden verholpen door een geregistreerde psychosomatische fysiotherapeut binnen 9 tot 12 (en hooguit 18) behandelingen. Verweerder heeft op basis van dit medisch commentaar vergoeding voor maximaal twaalf fysiotherapiebehandelingen toegekend. Verweerder heeft verder toegelicht dat eiser niet in aanmerking komt voor vergoeding van 18 behandelingen, omdat de fysiotherapeute die eiser behandelt niet is geregistreerd als psychosomatische fysiotherapeut. Eiser voldoet hiermee niet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in het beleid. Volgens verweerder moet de Voorzieningenregeling als een aanvulling worden gezien op de Regeling. Wat verweerder met de verwijzing naar de Voorzieningenregeling beoogt is niet inzichtelijk gemaakt.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het beleid van het BMB is gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn verwijzing naar dit beleid, alsmede de inhoud ervan, niet inzichtelijk heeft gemaakt, omdat op de zitting is gebleken dat het beleid niet is gepubliceerd.
Verzoek ziet op psychische en fysieke klachten
Daarnaast is verweerder, zoals op zitting besproken, ten onrechte ervan uit gegaan dat eisers verzoek alleen ziet op vergoeding van de fysiotherapiebehandelingen voor zijn psychische klachten. Uit eisers verzoek blijkt immers dat eiser zowel een kruisje heeft aangevinkt bij psychische als lichamelijke klachten. Ook blijkt uit de toelichting van zijn fysiotherapeute van 8 november 2021 dat hij om vergoeding verzoekt van fysiotherapiebehandelingen voor zowel zijn psychische als zijn fysieke klachten.
Op de zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiser in het geval de fysieke klachten wel zouden worden meegenomen in de beoordeling mogelijk in aanmerking komt voor vergoeding van 26 fysiotherapiebehandelingen. De rechtbank volgt verweerder gelet op wat hiervoor is overwogen niet in zijn standpunt dat daarvoor een apart verzoek nodig is.
5. Verweerder is er niet in geslaagd inzichtelijk te maken waarom 12 behandelingen zijn vergoed, wat volgens verweerder standaard wordt toegekend, en niet 18 of 26 behandelingen. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Wat eiser verder heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).