ECLI:NL:RBDHA:2023:11878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/649084 KG ZA 23-488
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van zorgaanbieders tegen zorgkantoor CZ inzake bekostigingsmodel Wlz-ggz zorg

In deze zaak vorderen zorgaanbieders, waaronder Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Brabant en Stichting GGZ Breburg Groep, dat zorgkantoor CZ hen verplicht om akkoord te gaan met een modulair bekostigingsmodel voor de Wlz-ggz zorg tot 1 januari 2025. De eisers stellen dat CZ hen onrechtmatig dwingt om over te stappen naar een integrale bekostiging, wat hen zou confronteren met administratieve lasten en negatieve gevolgen voor de zorg aan hun cliënten. De rechtbank oordeelt dat CZ te ver vooruitloopt op de beëindiging van het overgangsrecht en dat de zorgaanbieders de mogelijkheid moeten behouden om de kosten van ggz-behandeling onder de Zorgverzekeringswet te declareren tot 1 januari 2025. Daarnaast wordt CZ verplicht om het NHC/NIC-percentage voor zorgprofielen Wonen 1 en 2 voor 2024 vast te stellen op 100% van het maximum NZa-tarief. De rechtbank wijst ook de vordering van eisers om de sluitingstermijn voor de zorginkoopprocedure te verlengen toe, en veroordeelt CZ in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/649084 / KG ZA 23-488
Vonnis in kort geding van 10 augustus 2023
in de zaak van

1.STICHTING GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG OOST-BRABANTte Boekel,

2. STICHTING EMERGISte Kloetinge, gemeente Goes,
3. STICHTING GGZ BREBURG GROEPte Tilburg,
4. STICHTING GGZEte Eindhoven,
5. STICHTING GGZ WESTELIJK NOORD-BRABANT (GGZ-WNB)te Bergen op Zoom,
6. STICHTING MONDRIAANte Heerlen,
7. PARNASSIA GROEP B.V.te Den Haag,
eisers,
advocaten mrs. D.W.L.A. Schrijvershof, L.A.J.M. Peeters en A.J.H. Kingma te Amsterdam,
tegen:
CZ ZORGKANTOOR B.V.te Tilburg,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.H.W.M. Versteeg te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eisers’ en ‘CZ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 juni 2023, de akte houdende nadere onderbouwing vorderingen en de 71 door eisers overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord, met 8 producties;
- de op 20 juli 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eisers zijn aanbieders van klinische en niet-klinische geestelijke gezondheidszorg (ggz). Een deel van de door eiseressen verleende ggz-zorg valt onder de dekking van de Wet langdurige zorg (Wlz). De rest wordt gefinancierd uit de Zorgverzekeringswet of de Jeugdwet.
2.2.
Nederland is ten behoeve van de uitvoering van de Wlz opgedeeld in regio’s en per regio is een zorgkantoor aangewezen, dat ervoor verantwoordelijk is dat cliënten in die regio de langdurige zorg krijgen waar ze recht op hebben. Zorgkantoren kopen zorg in bij zorgaanbieders en daartoe worden overeenkomsten gesloten. Alle zorgkantoren zijn georganiseerd in Zorgverzekeraars Nederland (ZN).
2.3.
CZ is bij besluit van 14 december 2020 door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen als zorgkantoor als bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz voor de regio’s Haaglanden, Zuid-Hollandse Eilanden, Zeeland, West-Brabant, Zuidoost-Brabant en Zuid-Limburg. Eisers hebben ieder met CZ een overeenkomst gesloten voor de verlening van ggz in de zin van de Wlz. Eisers bieden allemaal zowel verblijf als behandeling aan.
2.4.
Als gevolg van een in de Wlz doorgevoerde wijziging hebben mensen met een psychische aandoening en een langdurige intensieve zorgvraag sinds 2021 rechtstreeks toegang tot de Wlz als zij voldoen aan de hiervoor gestelde criteria. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) toetst of is voldaan aan deze criteria en geeft een indicatiebesluit af met daarin onder meer een zorgprofiel. Er zijn vijf zorgprofielen opgesteld voor Wlz-ggz-zorg:
Ggz Wonen met intensieve begeleiding;
Ggz Wonen met intensieve begeleiding en verzorging;
Ggz Wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering;
Ggz Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging;
Ggz Beveiligd wonen vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding.
De Wlz-indicatie zegt niets over de leveringsvorm van de zorg. Die wordt bepaald door de zorgbehoefte van de client. De zorg kan geleverd worden in een klinische setting, beschermde woonvorm, of thuis (volledig pakket thuis -vpt- of modulair pakket thuis -mpt-).
2.5.
Er zijn door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) twee bekostigingsmodellen voor Wlz-zorg ontwikkeld: een integraal model en een modulair model. De NZa stelt maximumtarieven vast voor de vergoeding van zorg. Deze zijn gebaseerd op kostprijsonderzoek. Daarop worden correcties toegepast om tot de maximumtarieven te komen.
2.6.
Het integrale bekostigingsmodel is volgens de NZa bedoeld voor geïntegreerde zorgaanbieders die het totale pakket aan Wlz-zorg voor een cliënt organiseren op een verblijflocatie en waarbij verblijf en behandeling worden geleverd door dezelfde zorgaanbieder. Dit pakket omvat de modules a) woonzorg (persoonlijke verzorging, begeleiding, verpleging, verblijf en dagbesteding), b) specifieke behandeling (specifiek medisch, gedragswetenschappelijk of paramedisch), c) ggz-behandeling (klinische psychologen, psychiaters) en d) algemeen medische zorg (huisarts, farmaceutische zorg, hulpmiddelen, mondzorg en speciale kleding). Deze zorg is vervat in integrale prestaties die onder de Wlz vallen.
2.7.
Het modulaire bekostigingsmodel is volgens de NZa bedoeld voor zorgaanbieders die woonzorg bieden aan cliënten en waar behandeling wordt geleverd door een andere zorgaanbieder. In dit geval verzorgen meerdere zorgaanbieders gezamenlijk de zorg voor een cliënt, waarbij de zorgaanbieder die de woonzorg levert een coördinerende rol vervult.
2.8.
Zorgaanbieders kunnen in beide gevallen ervoor kiezen delen van de zorg uit te besteden in onderaannemerschap. De NZa acht de integrale bekostigingssystematiek passend voor geïntegreerde zorginstellingen. De ggz-behandeling en de algemeen medische zorg blijven in het modulaire model ten laste van de Zorgverzekeringswet (Zvw) komen.
2.9.
Met de wijziging van de Wlz is voorzien in overgangsrecht voor die gevallen waarin zorgaanbieders al zowel woonzorg als behandeling aanbieden aan hun cliënten. De ggz-behandeling van deze cliënten komt op grond van het overgangsrecht nog niet dwingend ten laste van de Wlz maar mag nog modulair worden bekostigd, dus vanuit de Zvw. Dit betekent tevens dat zorgaanbieders voor deze cliënten evenmin de algemeen medische zorg, zoals farmaceutische zorg en overige vormen van behandeling binnen de Wlz hoeven te verlenen en dus nog niet verplicht hoeven te declareren via het integrale zzp.
2.10.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: ‘de Minister’) heeft in verband met haar voornemen om het overgangsrecht per 1 januari 2024 te beëindigen en de aanspraak op ggz-behandeling voor alle Wlz-cliënten met een grondslag psychische stoornis definitief in de Wlz te positioneren, de NZa verzocht een uitvoeringstoets uit te brengen over de bekostiging van deze ggz-behandeling per die datum vanuit de Wlz. In de uitvoeringstoets van de NZa van 22 december 2022 valt onder meer het volgende te lezen:
“We concluderen dat een hybride (zowel een integrale als modulaire) bekostigingssystematiek zoals we die nu al kennen in de Wlz ook per 2024 nodig is.
Voor cliënten met een Wlz-indicatie met een grondslag psychische stoornis die verblijf inclusief behandeling (zzp inclusief behandeling) ontvangen, adviseren we om de bekostiging van ggz-behandeling onveranderd vanuit het integrale zzp-tarief te bekostigen.
Voor cliënten met een Wlz-indicatie met een grondslag psychische stoornis die verblijven zonder behandeling (zzp exclusief behandeling), of thuis wonen via een modulair pakket thuis (mpt), met een volledig pakket thuis (vpt) of de zorg zelf inkopen via een persoonsgebonden budget (pgb) valt de ggz-behandeling nog onder de Zvw. Als de minister besluit om deze zorg in de Wlz te positioneren, zien we daarvoor in beginsel de volgende mogelijkheid: in lijn met de uitgangspunten die zijn meegegeven voor de overheveling ligt het voor de hand en geniet het de voorkeur om voor ggz-behandeling in de Wlz mpt-prestaties en tarieven vast te stellen op basis van consultprestaties uit het zorgprestatiemodel voor ggz-behandeling (dat sinds 2022 in de Zvw wordt gehanteerd).
(…)
Onze conclusie is dat de consequenties deels in beeld zijn en deels nog verder verkend moeten worden. In ieder geval kunnen de consequenties groot zijn. Volledige overheveling van ggz-behandeling per 2024 lijkt gezien de korte doorlooptijd niet reëel en niet haalbaar. Ook zal die overheveling gepaard gaan met mogelijk grote (implementatie)risico’s.”
2.11.
Bij brief van 13 januari 2023 heeft CZ haar zorgaanbieders onder meer als volgt bericht:
“Het beleid rondom de keuze voor ZZP woonzorg inclusief of exclusief behandeling heeft als uitgangspunt passende zorg voor cliënten. Hierbij is integrale zorg de norm vanuit de Wlz gedachte.
(…)
De Praktijk
In de praktijk zien we op hoofdlijnen twee categorieën van GGZ aanbieders. De ene categorie levert woonzorg en heeft eigen behandelcapaciteit, dit zijn veelal de ‘geïntegreerde’ zorgaanbieders. De tweede categorie levert woonzorg en heeft geen eigen behandelcapaciteit, dit zijn met name de (kleine) zorgaanbieders die beschermd wonen leveren. Deze tweede categorie koopt waar nodig behandelcapaciteit in bij een andere zorgaanbieder
Daarnaast zijn er op hoofdlijnen twee categorieën van zorgbehoefte van Wlz-cliënten te onderscheiden: zorgbehoefte met- en zorgbehoefte zonder behandeling. (…)
Zoals ook beschreven in het inkoopkader en het beleid van de NZa dient er binnen de Wlz gestreefd te worden naar integrale bekostiging van ZZP woonzorg. Modulaire bekostiging zou enkel bij uitzondering passend zijn, wanneer integrale bekostiging niet mogelijk is of wanneer de behandeling van een cliënt onder druk komt te staan. Uit analyses blijkt dat het overgrote deel van de zorg aan cliënten met een GGZ-W indicatie modulair wordt bekostigd, ook wanneer integrale bekostiging de richtlijn is. Dit is veel meer dan vooraf verwacht. (…)
Te maken keuzes in bekostiging
We zien vanaf heden toe of het beleid ten aanzien van integrale en modulaire bekostiging gevolgd wordt zoals het volgens beleidsmakers is bedoeld. Dit betekent dat:
Aanbieders die zowel de woonzorg als behandeling leveren voor een cliënt een ZZP inclusief behandeling dienen te declareren en geen GGZ behandelkosten meer declareren in de Zvw. Dit valt onder ‘integrale’ bekostiging.
Aanbieders die enkel de woonzorg leveren en geen eigen behandelcapaciteit hebben, maar deze zorg inkopen bij een andere partij, mogen een ZZP exclusief behandeling declareren. De behandelkosten worden door de andere partij in de Zvw gedeclareerd. Dit valt onder ‘modulaire’ bekostiging.
Beide opties zijn enkel van toepassing op het moment dat er een behoefte is voor behandeling (GGZ en/of Wlz). Wanneer een cliënt geen behandelbehoefte heeft, wordt een ZZP exclusief behandeling gedeclareerd en worden daarnaast geen kosten gedeclareerd in de Zvw t.a.v. behandeling. (…)
We verwachten dat u de declaraties per 1 april 2023 heeft aangepast naar de werkelijkheid volgens de hierboven beschreven uitgangspunten.”
2.12.
Eisers hebben schriftelijk hun bezwaren tegen de aangekondigde aanscherping aan CZ kenbaar gemaakt. Tevens zijn vragen over deze aanscherping aan de NZa gesteld. De NZa heeft naar aanleiding van die vragen op 30 januari 2023 een bericht doen uitgaan met onder meer de volgende inhoud:
“Zorgaanbieders die zowel woonzorg als behandeling bieden, kunnen op dit moment in bepaalde situaties ook gebruik maken van de modulaire bekostigingssystematiek. Dit heeft te maken met het geldende overgangsrecht waarbij ggz-behandeling bij verblijf zonder behandeling, pgb en zorg thuis nog vanuit de Zvw wordt bekostigd. Hierdoor is er op dit moment voor cliënten die verblijf ontvangen vanuit de Wlz en daarnaast ggz-behandeling vanuit de Zvw nog geen sprake van verblijf met specifieke behandeling binnen de Wlz. Dit betekent dat zorgaanbieders ook nog niet voor deze cliënten de algemeen medische zorg, farmaceutische zorg en de overige vormen van behandeling binnen de Wlz hoeven te verlenen (en te declareren via het integrale zzp).
Ons uitgangspunt daarbij is: integrale bekostiging waar dat kan, modulair als dat nodig is. Modulaire bekostiging is alleen nodig als anders de continuïteit van de zorg of de keuzevrijheid van een cliënt niet geborgd is. Van zorgaanbieders die zowel woonzorg als behandeling bieden, verwachten we dat zij zich inspannen om binnen de integrale bekostigingssystematiek oplossingen te vinden. Bijvoorbeeld door met externe behandelaren afspraken in onderaannemerschap te maken.
Als NZa stellen we prestaties met bijbehorende tarieven vast en met onze beleidsregels bepalen we de kaders van hoe geleverde zorg bekostigd mag worden. Het zorgkantoor koopt zorg bij zorgaanbieders in. Zij moeten binnen de kaders en met inachtneming van hun zorgplicht afspraken maken met zorgaanbieders. Zij hebben daarin de vrijheid om te sturen op bijvoorbeeld integrale vs. modulaire bekostiging. Als zorgaanbieders om goede redenen de voorkeur voor een bepaalde bekostigingssystematiek hebben, adviseren we hen om in goed gesprek met het zorgkantoor tot passende afspraken te komen.”
2.13.
Op 1 juni 2023 heeft ZN het document ‘Visie op duurzame toegang tot langdurige zorg’ gepubliceerd. Deze landelijke visie vormt de basis voor het inkoopbeleid van de regionale zorgkantoren. Ieder regionaal zorgkantoor werkt hierin uit hoe zij concreet invulling geeft aan de landelijke visie, rekening houdend met regionale factoren. In het visiedocument van ZN valt te lezen dat er grote maatschappelijke uitdagingen zijn binnen de langdurige zorg. Teneinde de langdurige zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar te houden is een andere kijk op de inzet van zorg nodig. Met het oog hierop wordt onder meer de inzet van zorg, begeleiding en ondersteuning in de thuisomgeving (‘thuis als het kan’) gestimuleerd. Daarbij wordt met ‘thuis’ niet alleen op een eigen zelfstandige woning gedoeld maar ook op geclusterde woonvormen. Te lezen valt dat scheiding van zorg en wonen het uitgangspunt is, waarbij zorg zoveel mogelijk extramuraal plaatsvindt.
2.14.
CZ heeft op 1 juni 2023 het ‘Zorginkoopdocument WLZ Sector GGZ 2024-2026’ gepubliceerd (hierna: ‘het Zorginkoopdocument’). Het Zorginkoopdocument vormt het regionale inkoopbeleid van CZ waarnaar verwezen wordt in het landelijke visiedocument van ZN. Uit het Zorginkoopdocument volgt dat de termijn voor inschrijving sluit op 28 juli 2023 om 17.00 uur. In het Zorginkoopdocument valt onder meer het volgende te lezen:
“Beweging Zo thuis als mogelijk
De cliënten in onze regio’s wonen zo goed als mogelijk zelfstandig thuis. (…) De zorg wordt vormgegeven vanuit de leveringsvormen MPT of VPT, waarbij toezicht of nabijheid goed wordt vormgegeven vanuit de individuele cliëntsituatie. Daarnaast wordt bestaand intramuraal aanbod omgevormd naar aanbod op basis van VPT.
(…)
Behandeling en Wonen
Wanneer Wlz behandeling een onderdeel uitmaakt van de ondersteuning aan cliënten spreken we integrale bekostiging af, indien u zowel de woonzorg als de behandeling zelf levert. Ook kijken we hierbij samen naar de doelmatigheid van de keuze voor integrale bekostiging en wegen daarbij af wat de best passende optie is, met als basis integrale bekostiging als uitgangspunt. (…) Per 1-1-2024 is het uitgangspunt “integrale bekostiging”, tenzij schriftelijk anders overeengekomen met ons.
Dezelfde uitgangspunten voor behandeling en wonen zijn óók van toepassing wanneer woonzorg en Wlz-behandeling niet door dezelfde zorgaanbieder geleverd worden. Ook hiervoor geldt het uitgangspunt van integrale zorg en verwachten we doelmatige inzet van zorg en ondersteuning. Met deze aanbieders gaan we het gesprek aan over de keuzes voor en de doelmatigheid van de inzet van behandeling.
(…)
We verlagen het NHC/NIC percentage[NHC: normatieve huisvestingscomponent, een integraal onderdeel van het tarief dat dient als normatieve vergoeding voor (vervangende) (nieuw)bouw en instandhouding, en NIC: normatieve inventaris component, een integraal onderdeel van het tarief dat dient als vergoeding voor investeringen in inventaris, toev. vzr.]
We stellen het aandeel voor NHC/NIC in het tariefvoorstel voor zorgprofielen Wonen 1 en 2 op 80% van het door de NZa vastgestelde bedrag dat onderdeel is van het maximumtarief om sterker te sturen op de beweging “naar zo thuis als mogelijk”.
De toename van het aantal cliënten en de schaarste in de langdurige zorg zorgen ervoor dat keuzes gemaakt moeten worden om meer cliënten te (kunnen) helpen. Het sturen op extramuraliseren is sinds een aantal jaren een voorbeeld van de keuzes binnen het beleid van zorgkantoren om zorggelden doelmatiger in te zetten. De afgelopen jaren hebben wij geprobeerd om inzet van VPT te stimuleren. We hebben dat gedaan door in 2022 en 2023 het tariefpercentage voor VPT op 100% van het maximum NZa tarief te stellen. Dit betekende een verhoging van 4,2%. Dit deden wij vanuit de overtuiging dat het tariefpercentage zorgaanbieders ertoe zou aanzetten waar mogelijk daadwerkelijk vaker VPT in te zetten. De cijfers laten echter zien dat dit stimuleringsmodel niet heeft opgeleverd wat we hadden verwacht. We zien een uitbreiding van volumes VPT vooral bij nieuw gecontracteerde zorgaanbieders waarbij we bij voorbaat geen intramurale zorg hebben afgesproken en aan de voorkant konden sturen op het zorgaanbod. We willen beweging bij het bestaande aanbod creëren. We zien dat bij 40% van onze gecontracteerde zorgaanbieders ongeveer 90% van onze cliënten zorg ontvangen. We zien dat daar het niveau van extramurale zorg van de zorgprofielen W1 en W2 laag blijft.
We hebben moeten vaststellen dat ons beleid om VPT meer te laten aanbieden niet het beoogde doel heeft en vanwege de noodzaak de beperkte financiële middelen die beschikbaar zijn, zo doelmatig mogelijk te gebruiken, kiezen we ervoor om een korting toe te passen op de NHC/NIC component. Die korting draagt bij aan besef voor de noodzaak tot extramuralisering van bestaand aanbod voor de betreffende zorgprofielen.
De verlaging van het NHC/NIC component richt zich enkel op zorgprofielen 1 en 2. We hebben op basis van de gesprekken die we met zorgaanbieders hebben gevoerd, de overtuiging dat de zorg in deze zorgprofielen zich goed leent om op een andere manier dan intramuraal vorm te krijgen. Tegelijkertijd realiseren wij ons dat er uitzonderingen zijn. Overigens stellen we hiermee niet vast dat hogere zorgprofielen niet geëxtramuraliseerd kunnen worden. Voor de berekening van alle ZZP tarieven GGZ Wonen 1 en 2 passen we een NHC/NIC percentage toe van 80%. Voor alle andere zorgprofielen blijft het NHC/NIC percentage op 100%.
(…)
Hardheidsclausule
Heeft de gehanteerde tariefsystematiek een voor uw organisatie onvoorzien en onredelijk benadelend gevolg, dan is er in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid voor individuele aanbieders om een beroep te doen op de hardheidsclausule. Onder onvoorzien verstaan wij dat in een specifieke situatie voor een individuele aanbieder door toepassing van de tariefsystematiek (landelijk richttariefpercentage en regionale aanpassingsmogelijkheden) een onredelijk benadelend effect optreedt. De term onvoorzien wordt hier dus uitgelegd als onverwacht effect van de tariefsystematiek. Hierbij is het van belang dat u kunt aantonen dat u op dit moment op een doelmatige manier de zorg levert en het voor u geldende tariefpercentage voor uw organisatie niet kostendekkend is. We nemen uw financiële positie en organisatiestructuur mee en beoordelen of er nog operationele verbeteringen mogelijk zijn. Bij de financiële positie zal onder meer gekeken worden naar het eigen vermogen van de organisatie. Wij betrekken daarbij ook de financiële reserves van de zorgaanbieder. Bij de afweging om de hardheidsclausule toe te passen nemen we ook de zorgplicht en het perspectief voor de langere termijn mee. Dit alles nemen we mee bij de beoordeling of en welke afspraken we maken op basis van de hardheidsclausule.”
2.15.
Bij brief van 23 juni 2023 heeft de Minister de Tweede Kamer onder meer als volgt geïnformeerd:
“op dit moment ontvangen mensen met een Wlz-indicatie voor ggz-wonen die niet verblijf alsmede behandeling bij dezelfde instelling ontvangen, ggz-behandeling niet ten laste van de Wlz, omdat hiervoor nog overgangsrecht geldt. De aanspraak op ggz-behandeling is voor deze groep nog tijdelijk onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) gebleven.
Op 13 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik de mogelijkheden heb verkend om dit overgangsrecht met ingang van 1 januari 2024 te beëindigen en heb ik u de uitvoeringstoets die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hierover heeft uitgebracht toegezonden. Ook heb ik u in die brief geïnformeerd dat ik, in navolging van de conclusies in de uitvoeringstoets het overgangsrecht langer van kracht laat zijn. In deze brief geef ik, conform mijn eerdere toezegging, mijn reactie op de uitvoeringstoets en ga ik in op de vervolgacties ten aanzien van het overgangsrecht voor ggz-behandeling.
De belangrijkste punten uit deze brief zijn als volgt:
  • Het beëindigen van het overgangsrecht voor ggz-behandeling, waarmee de aanspraak op ggz-behandeling in de Wlz voor alle Wlz-cliënten met een grondslag psychische stoornis volledig ten laste komt van de Wlz, is in de afgelopen jaren meerdere keren uitgesteld.
  • Het is echter wel in de wet vastgelegd dat de benodigde ggz-behandeling voor alle mensen die op grond van een psychische stoornis een Wlz-indicatie hebben vanuit de Wlz wordt gefinancierd. Daarmee is het beëindigen van het overgangsrecht nog altijd de koers die ik vaar. Wel constateer ik op basis van mijn eerdere verkenning dat ik meer informatie nodig heb om te beoordelen op welke wijze en op welke termijn dit te realiseren is en in hoeverre dit budgetneutraal uitgevoerd kan worden. De komende periode zal ik verdere acties in gang om hier meer helderheid over te krijgen.
  • Het beëindigen van het overgangsrecht voor ggz-behandeling zorgt ervoor dat alle ggz-zorg voor mensen die op grond van een psychische stoornis toegang krijgen tot de Wlz vanuit één domein (de Wlz) wordt bekostigd. Dit kan de samenhang in de zorg ten goede komen. Ik heb de mogelijkheden verkend om het overgangsrecht met ingang van 1 januari 2024 te beëindigen. De NZa heeft daarover een uitvoeringstoets uitgebracht. De NZa acht invoering per 1 januari 2024 niet haalbaar, omdat het ontwikkelen en implementeren van de bekostigingssystematiek in de Wlz forse uitvoeringsconsequenties heeft. Ik heb daar eerder al de conclusie aan verbonden dat het overgangsrecht daarom langer van kracht moet blijven.
  • Vanaf dit najaar zet ik de eerste acties in gang om het op termijn beëindigen van het overgangsrecht voor ggz-behandeling zorgvuldig voor te bereiden, zodat dit op een verantwoorde manier kan plaatsvinden. Voor het zomerreces van 2024 zal ik u opnieuw informeren over de voortgang.
(…)
De NZa concludeert in de uitvoeringstoets dat een hybride bekostigingssystematiek voor ggz-wonen waarbij binnen de Wlz een integraal en een modulair bekostigingsmodel naast elkaar bestaan ook na het beëindigen van het overgangsrecht nog het meest passend en wenselijk is. (…) Om deze ggz-behandeling na het beëindigen van het overgangsrecht uit de Wlz te kunnen bekostigen, moeten modulaire prestaties en tarieven worden ontwikkeld voor ggz-behandeling in de Wlz. (…) In het vervolgproces neem ik de voorkeursvariant van de NZa (…) als vertrekpunt (…)
De overgang van bekostiging vanuit de Zvw naar bekostiging vanuit de Wlz is daarmee niet eenvoudig te maken. Ook kunnen er risico’s ontstaan op het terrein van continuïteit van zorg en keuzevrijheid voor de cliënt, die op dit moment nog onvoldoende in beeld zijn.”
2.16.
Op 27 juni 2023 heeft de NZa op het publicatie platform voor uitvoering (PUC) de eerste versie gepubliceerd van de op 1 januari 2024 in werking tredende ‘Beleidsregel prestatiebeschrijvingen en tarieven zorgzwaartepakketten en volledig pakket thuis 2024, kenmerk BR/REG-24123’. In onderdeel 5 van deze beleidsregel valt te lezen dat het voor ggz wonen mogelijk is een zzp integraal of modulair af te spreken. Ggz wonen betreft blijkens de beleidsregel ggz-zorg aan cliënten met een psychische stoornis, die op basis van zorginhoudelijke toegangscriteria aanspraak hebben op Wlz-zorg en waarbij die zorg wordt geleverd in de leveringsvormen verblijf (zzp), vpt en mpt. Uitgangspunt hierbij is dat een zzp integraal wordt afgesproken, tenzij hier om inhoudelijke redenen voor een cliënt van afgeweken moet worden. Blijkens de toelichting is het ook bij geïntegreerde instellingen mogelijk dat, bijvoorbeeld vanwege een specifieke behandelrelatie, in individuele gevallen daarvan wordt afgeweken. De bekostigingssystematiek is hierop ingericht door niet op instellingsniveau maar op cliëntniveau afspraken te maken over de bekostiging van het zzp. Dit biedt volgens de NZa veel ruimte voor afspraken op maat en geeft zorgkantoren de ruimte om te sturen. De NZa spreekt daarbij de verwachting uit dat zorgaanbieders en zorgkantoren in de gesprekken die ze samen voeren tot goede afspraken vanuit deze bedoeling komen.
2.17.
CZ heeft naar aanleiding van diverse gestelde vragen over de aangekondigde korting op het NHC/NIC percentage voor de zorgprofielen Wonen 1 en 2 op 7 juli 2023 via een Nota van Inlichtingen het Zorginkoopdocument aangepast, in die zin dat zorgaanbieders de mogelijkheid hebben een alternatief aan te bieden voor deze korting. Het voorstel daartoe dient effectief en verifieerbaar te leiden tot verwezenlijking van de doelstelling ‘thuis als het kan’ door zorg die nu nog intramuraal wordt geboden op een andere manier vorm te geven. De beoordeling van de effectiviteit van het voorstel geschiedt op basis van de volgende maatstaf:
“Meetbare stijging van het percentage unieke cliënten met zorgprofiel GGZ Wonen 1 en 2 in MPT/VPT ten opzichte van het totaal aantal cliënten met zorgprofiel GGZ Wonen 1 en 2 op peilmaand september jaar t ten opzichte van september jaar t-1, vastgelegd in een resultaatafspraak.”
In de Nota van Inlichtingen valt verder onder meer het volgende te lezen:
“Daar waar zorgaanbieders problemen ondervinden om huisvesting voor cliënten te vinden rondom de extramuralisering, verwachten we proactief beleid richting de betrokken gemeenten en/of woningcoöperaties. Indien het noodzakelijk is dat wij actief betrokken moeten worden om de doelstellingen van het alternatieve plan te realiseren, verwachten we een gerichte en heldere hulpvraag in het alternatieve plan.
Zoals beschreven realiseren we ons dat een deel van de cliënten met zorgprofiel GGZ Wonen 1 en 2 gebruik zal blijven maken van verblijfszorg.
Om recht te doen aan deze situatie gebruiken we de komende tijd om, gezamenlijk met u, inzichtelijk te krijgen welke afwegingen er gemaakt worden voor de keuze voor verblijfszorg. Dit inzicht kan vervolgens leiden tot het toewerken naar een gezamenlijk opgestelde norm voor verblijfszorg voor zorgprofielen GGZ wonen 1 en 2.
Mochten er voor uw organisatie onverwachte en onvoorziene gevolgen zijn, dan kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan dat beoordeeld zal worden met inachtneming van hetgeen daaromtrent bekend is gemaakt.
(…)
U kunt met een alternatief plan komen wat dezelfde doelstelling dient; extramuralisering. Indien het alternatieve plan effectief is en we de extramuralisering feitelijk zien, zien wij af van de korting op NHC/NIC.”
2.18.
Op 13 juli 2023 heeft de NZa het advies ‘Scheiden wonen en zorg in de verpleging en verzorging’ gepubliceerd. Hierin adviseert de NZa op verzoek van het ministerie van VWS over de wijze waarop vanuit de bekostiging van de Wlz een bijdrage geleverd kan worden aan het scheiden van wonen en zorg in de toekomst. In dit advies valt onder meer het volgende te lezen:
“De huidige Wlz belemmert de (…) beweging voor scheiden van wonen en zorg doordat deze wet uitgaat van het recht op verblijf voor alle cliënten die voor de Wlz zijn geïndiceerd. In de huidige Wlz staat de keuzevrijheid van de cliënt voor een leveringsvorm, een woonvorm en zorgaanbieder of locatie voorop. Daardoor zijn er onvoldoende sturingsmogelijkheden voor de overheid en voor de zorgkantoren om de (…) doelen voor scheiden van wonen en zorg te bereiken. Daarnaast geldt in grote lijnen dat elke Wlz-cliënt wettelijk aanspraak kan maken op vrijwel hetzelfde (ruime) pakket aan zorg, ongeacht zijn zorgprofiel, woonsituatie of sociale context. En omgekeerd geldt dat in alle settingen (thuis, geclusterd of met verblijf) vrijwel alle (ruime) pakketten van zorg kunnen worden geleverd.
Deze ruime keuzemogelijkheden en aanspraken en het gebrek aan sturingsmogelijkheden, leiden tot een suboptimale inzet van schaarse capaciteiten (personeel en voor de zorg en kwetsbare cliënt geschikte woonvormen).
(…)
Welke doelen ook vooropgesteld worden, in alle gevallen zullen de Wlz-aanspraken aangepast moeten worden. (…) Het gaat daarbij zowel om aanspraken die zien op de toegang tot leveringsvormen, als ook om aanspraken die zien op de zorg binnen een leveringsvorm.
(…)
Aanbevelingen
• Het is aan de politiek om keuzes te maken in de doelen waarop gestuurd moet worden.
(…)
Eén van de opties die wij in dit advies noemen bij het aanpassen van de aanspraken is om de zorg voor thuiswonende Wlz-cliënten over te hevelen naar de Zvw.”
2.19.
Gelijktijdig met het advies ‘Scheiden wonen en zorg in de verpleging en verzorging’ heeft de NZa het advies ‘Positionering behandeling voor Wlz-cliënten gepubliceerd. Hierin adviseert de NZa onder meer als volgt:
“We moeten toe naar een situatie waarbij de manier waarop zorg, waaronder behandeling, rondom de cliënt wordt georganiseerd direct volgt uit de kenmerken van de cliënt. Alleen op die manier houden we de langdurige zorg in de toekomst toegankelijk voor mensen die zorg nodig hebben. We adviseren de minister een scherpe keuze te maken: welke vorm van aanbod in de toekomst passend is voor welke cliëntgroep. Een integraal aangeboden pakket van verblijf en behandeling vanuit één aanbieder voor die groep cliënten waar dit echt noodzakelijk is, en meer modulair aangeboden daar waar mogelijk. En daarmee ook een helder standpunt over welke cliënten echt aanspraak moeten maken op de leveringsvorm waarin verblijf en behandeling noodzakelijkerwijs samengaan, gekoppeld aan de uitspraak dat dit voor het overige deel van de cliënten daarmee dus niet meer tot de opties behoort. De bekostiging willen we hier vervolgens eenduidig op aan laten sluiten. Maar wel in die volgorde. Een sterke vereenvoudiging van wetgeving en aanspraak en vervolgens bekostiging is nodig. Zowel aanbieders, inkopers als vertegenwoordigers van cliënten herkennen en onderschrijven breed deze noodzaak tot versimpeling en duidelijkheid.
Dit vraagt om afbakening van cliëntgroepen. In dit advies doen wij hiervoor suggesties.”

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
primair:
1. CZ te gebieden binnen 7 kalenderdagen schriftelijk aan eisers te bevestigen dat zij in ieder geval tot en met 31 december 2026 de mogelijkheid hebben om zonder voorafgaande goedkeuring van CZ te kiezen voor een modulair bekostigingsmodel;
2. CZ te gebieden het tariefpercentage van de NHC/NIC ten aanzien van alle zorgprofielen, waaronder de zorgprofielen ggz Wonen 1 en Wonen 2, vast te stellen op 100% van het maximum NZa-tarief voor de jaren 2024 tot en met 2026;
3. CZ te gebieden de inschrijfdatum voor de inkoopprocedure op te schorten tot minimaal twee weken na de datum van dit vonnis.
Subsidiairvorderen eisers (onder instandhouding van de vorderingen onder 2 en 3) CZ te gebieden aan hen te bevestigen dat zij in ieder geval tot 31 december 2025 en
meer subsidiair(eveneens onder instandhouding van de vorderingen onder 2 en 3) tot in ieder geval 31 december 2024 de mogelijkheid hebben om zonder voorafgaande goedkeuring van CZ te kiezen voor een modulair bekostigingsmodel.
Zowel primair, subsidiair als meer subsidiair vorderen eisers aan deze veroordelingen een dwangsom te verbinden en CZ te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – het volgende aan. Als gevolg van de door CZ in het zorginkoopbeleid aangekondigde stelselwijziging kan door hen niet langer gebruik worden gemaakt van het modulaire bekostigingsmodel. Doordat het integrale bekostigingsmodel verplicht door CZ wordt voorgeschreven, moeten ggz-behandeling en algemeen medische zorg die eisers zelf leveren of via andere zorgaanbieders inkopen vanaf 1 januari 2024 vanuit het integrale Wlz-tarief worden bekostigd. CZ is het enige zorgkantoor dat het integrale bekostigingsmodel met ingang 1 januari 2024 op deze manier feitelijk dwingend voorschrijft. CZ handelt naar de mening van eisers met dit noch door de Minister van VWS noch door de NZa per 1 januari 2024 dwingend voorgeschreven inkoopbeleid onrechtmatig. Eisers stellen dat zij zich als gevolg van deze stelselwijziging geconfronteerd zien met een permanente administratieve lastenverzwaring. Jaarlijks zullen ter bescherming van de vrije artsenkeuze van cliënten contracten moeten worden gesloten met de voor deze cliënten vertrouwde zelf gekozen behandelaars, die tot op heden vanuit de Zvw worden bekostigd. Een gedwongen overstap naar andere behandelaars heeft volgens eisers negatieve effecten op de gezondheid van hun cliënten, die vanwege hun psychische stoornis al snel geneigd zijn zorg te mijden. Het is volgens eisers bovendien niet haalbaar om al deze contracten met onderaannemers in een tijdsbestek van minder dan zes maanden te sluiten. Deze handelwijze van CZ, meer in het bijzonder de daarmee gepaard gaande administratieve lastenverzwaring, is volgens eisers niet in overeenstemming met het in het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het ZN Visiedocument Wlz geformuleerde uitgangspunt, dat juist moet worden gestreefd naar een vermindering van administratieve lasten. Daarnaast komt de vrije artsenkeuze van cliënten als gevolg van deze stelselwijziging feitelijk in het gedrang en worden cliënten gedwongen om verder/langer te reizen voor zorg omdat die gecentraliseerd moet worden. Dit is in strijd met artikel 8 lid 1 EVRM en artikel 13 lid 1 Zvw. Daarbij wijzen eisers erop dat CZ de desbetreffende externe zorgverleners in strijd met de Regeling zorginkoop Zvw niet tijdig (vóór 1 april 2023) over deze stelselwijziging heeft geïnformeerd. CZ heeft tevens nagelaten om haar aangekondigde zorginkoopbeleid zorgvuldig te toetsen, zoals aan de sectorale uitvoeringswerkelijkheid. Voorts wijzen eisers op de door de NZa uitgevoerde uitvoeringstoets en de daarop gebaseerde conclusie van de Minister dat het overgangsrecht niet per 1 januari 2024 kan worden beëindigd.
3.3.
In de tweede plaats handelt CZ volgens eisers onrechtmatig door het NHC/NIC percentage voor de zorgprofielen Wonen 1 en 2 vast te stellen op 80% van het NZa-maximumtarief. Door CZ is niet onderzocht en onderbouwd dat ondanks het toegepaste kortingspercentage van 20% nog sprake is van reële en kostendekkende tarieven. CZ heeft daarmee het aanbestedingsrechtelijke transparantiebeginsel en het proportionaliteitsbeginsel geschonden en ook maakt zij misbruik van haar inkoopmonopolie. Het hanteren van deze generieke korting is volgens eisers schadelijk voor de kwaliteit van de zorgverlening en daarmee niet in het belang van hun cliënten. Deze woonzorgprofielen kunnen volgens eisers als gevolg van deze korting niet meer kostendekkend worden uitgevoerd. Volgens eisers ontbreekt bij hen niet de wil om verder te extramuraliseren, maar niet alle cliënten met een zorgprofiel Wonen 1 en 2 zijn volgens eisers in staat om buiten een instelling te wonen. Daarbij komt volgens eisers dat een uitstroom vanuit een instelling wordt bemoeilijkt door externe factoren, zoals een chronisch tekort aan woningen. Ook in dit verband miskent CZ de sectorale uitvoeringswerkelijkheid. De door CZ geboden mogelijkheid om via het indienen van een alternatief plan te ontkomen aan de korting van 20% is volgens eisers juridisch onhoudbaar en onwerkbaar. Eisers stellen dat zij uiteraard bereid zijn om toe te werken naar een gezamenlijk opgestelde norm voor verblijfszorg voor de zorgprofielen ggz Wonen 1 en 2. Volgens eisers kan CZ echter niet een korting van 20% opleggen en van hen verlangen dat zij gedurende de zomermaanden een alternatief plan opstellen en ook nog in gesprek gaan over de criteria voor deze verblijfszorg. Het opstellen van een dergelijk plan kost veel tijd en levert volgens eisers bovendien forse administratieve lasten voor hen op met een ongewisse uitkomst. Ten aanzien van de hardheidsclausule merken eisers nog op dat volstrekt onduidelijk is wanneer deze door CZ zal worden toegepast, terwijl een beroep daarop per client dient plaats te vinden en dus weer veel extra administratie met zich zal brengen.
3.4.
CZ voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of – zoals eisers stellen – CZ onrechtmatig jegens eisers handelt door a) haar zorginkoopbeleid 2024-2026 aldus in te richten dat per 1 januari 2024 integrale bekostiging van die zorg, zowel in de situatie waarin woonzorg en behandeling door dezelfde zorgaanbieder geleverd worden als in de situatie waarin dat niet het geval is, uitgangspunt zal zijn, en b) een korting van 20% toe te passen op het NHC/NIC percentage voor de zorgprofielen Wonen 1 en 2.
4.2.
CZ is van mening dat zij niet onrechtmatig jegens eisers handelt. Zij stelt bij de vaststelling van haar zorginkoopbeleid te hebben gehandeld binnen de grenzen van de haar toekomende beleidsvrijheid. CZ verwijst daarbij naar de op 27 juni 2023 door NZa vastgestelde beleidsregel en de toelichting daarop en stelt dat zij haar zorginkoopbeleid in overeenstemming hiermee en met de bedoeling van de wetgever heeft vormgegeven. Volgens CZ is integrale verlening van Wlz-ggz-zorg en integrale bekostiging van die zorg in de Wlz het uitgangspunt. Er is ruimte voor uitzonderingen en die krijgt volgens CZ gestalte in de vorm van ten behoeve van individuele cliënten met zorgaanbieders gemaakte afspraken. Op grond van de tekortschietende regels van het overgangsrecht wordt volgens CZ nog steeds gebruik gemaakt van de mogelijkheid van modulaire bekostiging waar eigenlijk integrale bekostiging is aangewezen en tevens mogelijk is. Daarbij mag volgens CZ van eisers worden verlangd dat zij binnen de integrale bekostigingssystematiek oplossingen vinden, bijvoorbeeld door zelf afspraken maken met de bestaande behandelaars van hun cliënten en door hen te informeren over de op handen zijnde overgang naar in beginsel volledig integrale bekostiging. CZ meent dat de zorg binnen de ggz-profielen Wonen 1 en 2 doelmatiger extramuraal kan worden geboden in de vorm van een vpt of mpt zonder verblijfszorg. In de afgelopen jaren is ingezet op deze extramuralisering maar dit beleid is onvoldoende effectief gebleken. Om die reden is volgens CZ de korting van 20% op de NHC/NIC component van de tarieven voor deze zorgprofielen als sanctie op het niet naleven van een wettelijke verplichting c.q. als stimulans om te komen tot extramuralisering van het huidige cliëntenbestand aangewezen. Ingeval van financiële tekorten bij eisers als gevolg van dit beleid kan volgens CZ door hen een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan en ook kan een alternatief plan worden ingediend om de aangekondigde korting te ontlopen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de aangekondigde overgang naar integrale bekostiging van Wlz-ggz-zorg per 1 januari 2024 als volgt. CZ stelt terecht dat uitgangspunt van de Wlz is dat ggz-behandeling voor alle mensen met een Wlz-indicatie vanwege een psychische stoornis integraal vanuit de Wlz wordt gefinancierd. Op dit moment is echter nog overgangsrecht van kracht, op grond waarvan zowel zorgaanbieders die woonzorg en behandeling zelf leveren als zorgaanbieders die de behandelzorg inkopen bij een andere partij, de mogelijkheid hebben om de kosten van ggz-behandeling en algemeen medische behandeling ten laste van de Zvw te brengen. De Minister koerst weliswaar al enige tijd op beëindiging van dit overgangsrecht maar een definitieve beëindiging laat blijkens de kamerbrief van 23 juni 2023 nog enige tijd op zich wachten. De Minister concludeert immers in haar brief – onder verwijzing naar de door de NZa verrichte uitvoeringstoets – dat de overgang van bekostiging vanuit de Zvw naar bekostiging vanuit de Wlz gepaard gaat met forse uitvoeringsconsequenties en -risico’s en dat om die reden deze overgang een zorgvuldige voorbereiding vergt. De Minister zegt in haar brief toe dat zij de Tweede Kamer vóór het zomerreces 2024 over de voortgang zal informeren.
4.4.
CZ neemt met haar zorginkoopbeleid 2024-2026 een voorschot op de definitieve beëindiging van het overgangsrecht, door integrale bekostiging van Wlz-ggz-zorg al per 1 januari 2024 in beginsel dwingend aan alle bij haar aangesloten zorgaanbieders voor te schrijven. CZ loopt daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver op de muziek vooruit. CZ ontneemt daarmee immers haar zorgaanbieders de hen op grond van het thans nog geldende overgangsrecht toekomende keuzemogelijkheid om de kosten van ggz-behandeling en algemeen medische zorg onder de Zvw te declareren. De Minister beoogt weliswaar dit overgangsrecht te beëindigen maar dit vergt een grondige voorbereiding waarvoor de Minister de tijd wenst te nemen. Niet te verwachten is dan ook dat het overgangsrecht op korte termijn, laat staan per 1 januari 2024, zal worden beëindigd. Hoewel integrale bekostiging vanuit de Wlz het uitgangspunt is en de op 27 juni 2023 door de NZa gepubliceerde beleidsregel CZ de vrijheid geeft om reeds nu in overleg met zorgaanbieders op integrale bekostiging te sturen, staat het CZ niet vrij om integrale bekostiging reeds nu als verplicht kostenmodel voor te schrijven. CZ treedt daarmee buiten de grenzen van de haar toekomende beleidsvrijheid. Zulks klemt te meer nu de door CZ beoogde overgang per 1 januari 2024 niet voor al haar zorgaanbieders praktisch haalbaar is. Niet ter discussie staat dat deze integrale bekostiging op dit moment al wel mogelijk is voor cliënten die zowel woonzorg als behandeling ontvangen van een zogenaamde geïntegreerde zorgaanbieder, die over eigen behandelcapaciteit kan beschikken. Dit ligt echter anders voor cliënten die bijvoorbeeld woonzorg afnemen van zorgaanbieders die beschermd wonen aanbieden en voor het leveren van de voor deze cliënten noodzakelijke behandelzorg externe zorgaanbieders inschakelen. Daarbij gaat het veelal om in reguliere buurten gelegen kleinschalige wooneenheden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stellen eisers terecht dat van deze zorgaanbieders niet kan worden gevergd dat zij al per 1 januari 2024 overstappen naar integrale bekostiging vanuit de Wlz. Daartoe is allereerst van belang dat hun cliënten tot op heden zelf hun zorgverleners hebben kunnen kiezen en met die zorgverleners een vertrouwensband hebben opgebouwd. Met het oog op hun recht op vrije artsenkeuze kunnen deze cliënten naar huidig recht niet worden gedwongen om – zoals bij integrale bekostiging gebruikelijk is – naar centraal aangewezen zorgverleners over te stappen. Voorshands is ook voldoende aannemelijk dat deze cliënten vanwege de met hun huidige zorgverleners opgebouwde vertrouwensband daartoe ook niet zonder meer bereid zullen zijn. Het verplicht voorschrijven van integrale bekostiging per 1 januari 2024 heeft dus tot gevolg dat deze zorgaanbieders met het oog op het jegens hun cliënten waarborgen van het recht op vrije artsenkeuze vóór die datum (en vervolgens jaarlijks) contracten zullen moeten sluiten met alle (huidige) behandelaars van hun cliënten. Dit leidt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor hen tot een onevenredige administratieve lastenverzwaring. Een dergelijke lastenverzwaring laat zich niet rijmen met het IZA, waarin juist als uitgangspunt is geformuleerd dat moet worden gestreefd naar vermindering van administratieve lasten. Bovendien kan – zoals eisers hebben betoogd en CZ niet gemotiveerd heeft weersproken – het sluiten van die contracten ook niet meer tijdig worden gerealiseerd. In dat verband is nog van belang dat CZ evenmin heeft weersproken dat veel van deze behandelaars zich tegen de overgang naar integrale bekostiging verzetten, omdat dit ook voor hen tot extra administratieve lasten en kosten zal leiden en dat, voor zover zij al bereid zijn een contract met eisers te sluiten, door hen daarbij daarom navenant hogere tarieven zullen worden berekend (die vervolgens uit het door CZ beschikbaar gestelde integrale tarief moeten worden voldaan). Daarbij tekent de voorzieningenrechter nog aan dat CZ ter zitting heeft erkend dat zij zich tot op heden zelf onvoldoende heeft ingespannen om de door haar beoogde overgang per 1 januari 2024 te kunnen realiseren. CZ heeft immers naar aanleiding van kritische vragen van de voorzieningenrechter erkend dat het evengoed haar taak is om deze externe behandelaars van de beoogde overgang op de hoogte te brengen en dat zij zich bijvoorbeeld ten aanzien van de huisartsen onvoldoende van die taak heeft gekweten.
4.5.
In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat CZ de huidige bekostigingssystematiek van de Wlz, met daarin de keuzemogelijkheid om ggz-behandeling en algemeen medische zorg onder de Zvw te declareren, tot (in ieder geval) 1 januari 2025 voor de bij haar aangesloten zorgaanbieders dient te handhaven. Op basis van de uitlatingen van de Minister is immers niet te verwachten dat het overgangsrecht vóór die datum zal worden beëindigd. Nu op dit moment onduidelijk is of het overgangsrecht ook voor de jaren 2025 en 2026 nog van kracht zal zijn, is de gevraagde voorziening voor die jaren niet toewijsbaar. Een voldoende spoedeisend belang bij een voorziening voor die jaren ontbreekt op dit moment ook. De voorzieningenrechter geeft partijen dringend in overweging om de periode tot 1 januari 2025 te gebruiken om – zoals de NZa in de op 27 juni 2023 gepubliceerde beleidsregel in feite ook voorschrijft – met elkaar om de tafel te gaan en met respect voor elkaars belangen en indachtig de door de Minister en de NZa geformuleerde uitgangspunten, te bezien hoe de overgang naar integrale bekostiging onder de Wlz in onderling overleg zo spoedig mogelijk (administratief) kan worden bewerkstelligd.
4.6.
Vervolgens komt de voorzieningenrechter toe aan de vraag of CZ het NHC/NIC-percentage voor de zorgprofielen Wonen 1 en 2 heeft mogen vaststellen op 80% van het NZa-maximumtarief. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Niet ter discussie staat dat met het oog op het betaalbaar en toegankelijk houden van de langdurige zorg in Nederland onder meer de inzet van zorg, begeleiding en ondersteuning in de thuisomgeving (‘thuis als het kan’) moet worden gestimuleerd (vlg. het Visiedocument van ZN van 1 juni 2023). Met de door haar toegepaste korting beoogt CZ de volgens haar achterblijvende uitstroom van bestaande cliënten van eisers met zorgprofielen Wonen 1 en 2 van behandeling in verblijfsetting naar behandeling in thuissetting met vpt of mpt te stimuleren. Hoewel die intentie als zodanig begrijpelijk en te respecteren is, handelt CZ met de door haar toegepaste korting niettemin onrechtmatig jegens eisers. Zowel CZ als eisers zien zich immers geconfronteerd met het in de Wlz verankerde recht op verblijf voor alle cliënten die beschikken over een Wlz-indicatie. In de Wlz staat vooralsnog de keuzevrijheid van de cliënt voor een leveringsvorm, een woonvorm, zorgaanbieder en locatie voorop en niet ter discussie staat dat hierdoor een van buitenaf opgelegde scheiding van wonen en zorg wordt belemmerd. CZ legt met haar korting de consequentie van deze keuze van de wetgever ten onrechte volledig op het bordje van eisers, terwijl voldoende aannemelijk is dat de ruimte bij eisers om extramuralisering te bewerkstelligen beperkt is, vanwege de op hen rustende zorgleveringsverplichting jegens hun cliënten. In dat verband is van belang dat eisers gemotiveerd hebben gesteld dat een aanzienlijk deel van hun huidige cliënten met zorgprofiel Wonen 1 en 2 vanwege hun psychische stoornis überhaupt niet voor extramuralisering in aanmerking komt en dat de cliënten die daarvoor wel geschikt zijn maar mondjesmaat kunnen uitstromen vanwege het al langere tijd bestaande woningtekort. CZ heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eisers zich, binnen de hen onder de huidige regelgeving ter beschikking staande mogelijkheden en het thans beschikbare woningaanbod, onvoldoende inzetten om bestaande cliënten die daarvoor geschikt zijn, te bewegen te kiezen voor behandeling in de thuisomgeving. Daarmee is voorshands onvoldoende aannemelijk dat de aangekondigde korting een effectieve bijdrage zal leveren aan het stimuleren van de inzet van zorg, begeleiding en ondersteuning in de thuisomgeving. De korting draagt dus niet bij aan de verwezenlijking van het daarmee door CZ beoogde doel.
4.7.
Daarbij komt dat evident is dat zorgaanbieders als gevolg van de toegepaste korting de zorgprofielen Wonen 1 en 2 per 1 januari 2024 niet kostendekkend meer kunnen uitvoeren. CZ handelt daarmee in strijd met de op grond van het proportionaliteitsbeginsel op haar rustende verplichting om reële tarieven te vergoeden voor de zorg die zij inkoopt. Volgens vaste rechtspraak moeten die tarieven gebaseerd zijn op zorgvuldig onderzoek en daarbij moet rekening worden gehouden met de sectorale uitvoeringswerkelijkheid, waarbij de kostprijs van de te leveren zorg door een redelijk efficiënt functionerend aanbieder tot uitgangspunt moet worden genomen. Verder geldt dat i) acht moet worden geslagen op bepaalde organisatie-specifieke aspecten die een significante impact kunnen hebben op de kostenopbouw, ii) rekening moet worden gehouden met gelegitimeerde regionale of anderszins goed onderbouwde kostenverschillen, iii) geen tarieven hoeven te worden vergoed die voor elke aanbieder kostendekkend zijn, omdat dan de duurste aanbieder de maatstaf zou worden en elke prikkel om efficiënt te werken zou verdwijnen en iv) de prijs niet zodanig laag mag zijn dat het ten koste gaat van de tijdige beschikbaarheid van voldoende juiste en kwalitatief toereikende zorg. Het transparantiebeginsel brengt bovendien met zich dat CZ op controleerbare wijze moet motiveren waarom zij meent dat ondanks het toepassen van een korting niettemin sprake is van reële tarieven. Deze motivering ontbreekt ten aanzien van de door CZ toegepaste korting volledig, terwijl evenmin aannemelijk is geworden dat deze korting op zorgvuldig onderzoek in de hiervoor bedoelde zin is gebaseerd. CZ heeft daarmee zowel het proportionaliteits- als het transparantiebeginsel geschonden.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de door CZ toegepaste korting op het NHC/NIC-percentage voor de zorgprofielen Wonen 1 en 2 niet in stand kan blijven. CZ zal dan ook worden verplicht om het tariefpercentage NHC/NIC voor de zorgprofielen Wonen 1 en 2 voor het jaar 2024 te stellen op 100% van het maximum NZa-tarief. Bij de eveneens door eisers gevorderde voorziening voor de jaren 2025 en 2026 ontbreekt het hen aan een voldoende spoedeisend belang. De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging om ook op dit punt met elkaar het gesprek aan te gaan om enerzijds te inventariseren welk deel van de bestaande cliënten van eisers met zorgprofiel Wonen 1 en 2 (op termijn) voor extramuralisering in aanmerking komt en anderzijds de nieuwe instroom van cliënten met deze zorgprofielen te monitoren en in samenspraak te bevorderen dat door die cliënten zoveel mogelijk wordt gekozen voor een behandeling in de thuissetting. Op die manier kan wellicht op een meer effectieve wijze worden bijgedragen aan het verhogen van de inzet van zorg, begeleiding en ondersteuning in de thuisomgeving, waarvan de noodzaak in beginsel door beide partijen wordt onderschreven.
4.9.
Eisers hebben tenslotte nog gevorderd dat CZ wordt bevolen de sluitingstermijn voor het indienen van een inschrijving in deze zorginkoopprocedure te verlengen met twee weken, te rekenen vanaf de datum van dit vonnis. Nu eisers zonder meer een belang hebben bij die vordering en CZ daartegen geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd, is deze vordering toewijsbaar.
4.10.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, nu CZ heeft toegezegd deze uitspraak vrijwillig te zullen nakomen. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat CZ deze toezegging niet gestand zal doen.
4.11.
CZ zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
gebiedt CZ binnen 7 dagen na heden aan eisers te bevestigen dat zij, zonder voorafgaande goedkeuring van CZ, tot 1 januari 2025 de mogelijkheid hebben te kiezen voor een modulair bekostigingsmodel;
5.2.
gebiedt CZ het tariefpercentage NHC/NIC voor de zorgprofielen Wonen 1 en 2 voor het jaar 2024 te stellen op 100% van het maximum NZa-tarief;
5.3.
gebiedt CZ de sluitingstermijn voor het indienen van een inschrijving in deze zorginkoopprocedure te verlengen met twee weken, te rekenen vanaf de datum van dit vonnis;
5.4.
veroordeelt CZ om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan eisers te betalen, tot dusverre aan de zijde van eisers begroot op € 1.864,33, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat, € 676,-- aan griffierecht en € 106,73 aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw, en € 2,60 aan verschotten, en bepaalt dat CZ bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2023.
mw