ECLI:NL:RBDHA:2023:11876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 22/1540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens te late melding van arbeidsongeval op basis van de Arbowet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en een besloten vennootschap, eiseres, over een opgelegde bestuurlijke boete van € 1.200,-. De boete werd opgelegd omdat eiseres een arbeidsongeval niet tijdig had gemeld, in strijd met artikel 9 van de Arbowet. Eiseres had het ongeval pas op 9 april 2021 gemeld, terwijl het ongeval op 25 februari 2021 had plaatsgevonden en het slachtoffer op 9 maart 2021 was geopereerd. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de meldplicht, omdat het slachtoffer poliklinisch was behandeld en er geen ziekenhuisopname had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat eiseres wel degelijk op de hoogte had moeten zijn van de meldplicht en dat de boete terecht was opgelegd. De rechtbank volgde de bevindingen in het boeterapport en de verklaringen van het slachtoffer en de medewerkster van het ziekenhuis. Eiseres had bovendien niet gereageerd op de uitnodiging voor een hoorzitting, waardoor verweerder in redelijkheid kon besluiten om het bestreden besluit zonder hoorzitting te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1540

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2023 in de zaak tussen

de besloten vennootschap [eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. H.H. van Steijn),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.200,-.
Bij besluit van 27 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 4 januari 2023 behandeld via een beeldverbinding. Daaraan hebben deelgenomen: namens eiseres, [naam], bijgestaan door de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.
Op 25 februari 2021 heeft in [plaats] een arbeidsongeval plaatsgevonden, waarbij een werknemer van eiseres schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen. [1] Het slachtoffer is hiervoor op 25 februari 2021 en 26 februari 2021 poliklinisch behandeld. Op 9 maart 2021 heeft het slachtoffer een ingreep van een uur aan zijn hoornvlies ondergaan. Op 9 april 2021 heeft eiseres melding gedaan van het arbeidsongeval, omdat zij toen heeft vernomen dat het letsel aan het oog wellicht van blijvende aard was.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd van € 1.200,-, omdat zij het arbeidsongeval niet uiterlijk op 9 maart 2021 heeft gemeld, maar pas op 9 april 2021. Dit had zij op grond van artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) wel moeten doen. Verweerder heeft het boeterapport aan zijn besluit ten grondslag gelegd. Hieruit volgt dat eiseres op 9 maart 2021 wist dat het slachtoffer in verband met de bij het arbeidsongeval opgelopen verwondingen aan zijn oog is geopereerd en opgenomen is geweest in het ziekenhuis in Groningen. Dat op 9 maart 2021 sprake was van een poliklinische behandeling, waarvoor geen meldplicht geldt, en niet van een ziekenhuisopname volgt niet uit het boeterapport. Het boetebesluit is daarom in bezwaar gehandhaafd.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat zij artikel 9, eerste lid, van de Arbowet niet heeft overtreden. Verweerder heeft ten onrechte op basis van het boeterapport vastgesteld dat op 9 maart 2021 sprake was van een ziekenhuisopname. Bij het opleggen van de boete mocht verweerder zich niet baseren op de mededeling van de telefoniste van de afdeling Oogheelkunde van het UMC in Groningen dat de operatie van het slachtoffer als dagopname staat geregistreerd. De behandeling duurde maar één uur en was poliklinisch. Voor eiseres was het daarom duidelijk dat het om een poliklinische behandeling ging, waarvoor geen meldplicht geldt. Eiseres meent dat het niet aan de werkgever is om na te gaan of sprake was van een dagopname of van een poliklinische behandeling. Dit volgt niet uit de regelgeving. Eiseres is daarom terecht pas tot melding van het arbeidsongeval overgegaan op het moment dat duidelijk was dat het slachtoffer mogelijk blijvend letsel zou overhouden aan het arbeidsongeval. Eiseres meent verder dat verweerder ten onrechte geen hoorzitting heeft gehouden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In de situatie dat een arbeidsongeval de dood, een blijvend letsel of ziekenhuisopname van het slachtoffer tot gevolg heeft, moet de werkgever het ongeval direct melden bij de Arbeidsinspectie. [2] De hoogste bestuursrechter [3] heeft geoordeeld dat een werkgever op de hoogte moet zijn van de verplichtingen die uit de Arbowet voortvloeien. [4] Eiseres had op de hoogte moeten zijn van de situaties waarin voor haar een meldplicht geldt.
Is artikel 9, eerste lid, van de Arbowet overtreden?
5. Een bestuursorgaan mag uitgaan van de juistheid van de verklaring van het slachtoffer ten overstaan van de inspecteur, die van die verklaring op ambtsbelofte verslag heeft gedaan in het boeterapport.
5.1.
Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid voor het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal en boeterapport, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal en boeterapport weergeven. [5] Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
5.2.
Het boeterapport vermeldt dat het slachtoffer op 5 maart 2021 telefonisch aan de inspectie heeft verklaard dat hij op 9 maart 2021 in het UMC in Groningen zou worden geopereerd en opgenomen in verband met de verwondingen aan zijn rechteroog. Het boeterapport bevat ook een verklaring van het slachtoffer [6] dat hij de operatie omstreeks
3 maart 2021 heeft doorgeven aan zijn werkgever. Verder volgt uit het boeterapport dat de inspecteur op 2 april 2021 navraag heeft gedaan bij het ziekenhuis of de operatie van het slachtoffer was geboekt als een ziekenhuisopname. Een medewerkster van de Afdeling planning van Oogheelkunde in Groningen heeft dit telefonisch bevestigd.
5.3.
De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van het boeterapport en de juistheid van de ten overstaan van de inspecteur afgelegde verklaringen van het slachtoffer en de medewerkster van de Afdeling planning van Oogheelkunde in Groningen. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in de stelling dat het slachtoffer heeft verklaard dat hij poliklinisch zou worden behandeld in ziekenhuis in Groningen. Daar komt bij dat eiseres de stelling dat het slachtoffer poliklinisch is behandeld niet heeft onderbouwd. Ook uit de door eiseres op 14 april 2022 meegestuurde WhatsApp-schermprint volgt dat eiseres wist dat het slachtoffer op 9 maart 2021 zou worden geopereerd.
5.4.
Eiseres wist dus dat op 9 maart 2021 het slachtoffer in het ziekenhuis zou worden opgenomen. Daaruit volgt dat eiseres het arbeidsongeval uiterlijk op 9 maart 2021 had moeten melden. Nu eiseres het arbeidsongeval pas een maand later heeft gemeld, heeft zij artikel 9, eerste lid, van de Arbowet overtreden. Verweerder was dan ook bevoegd om aan eiseres een boete op te leggen.
Hooplicht
6. In dit geval is eiseres in de bezwaarfase niet gehoord. Het uitgangspunt van de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel is dat er voor het bestuursorgaan een hoorplicht bestaat. Verweerder heeft van het horen van eiseres afgezien op grond van artikel 7:3, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Hierin is bepaald dat van het horen kan worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
6.1.
Niet in geschil is dat eiseres op 6 oktober 2021 is uitgenodigd voor een hoorzitting. Eiseres heeft hierop niet gereageerd. Daarom mocht verweerder na het verstrijken van de gestelde termijn er in redelijkheid van uitgegaan dat het bestreden besluit kon worden genomen zonder eiseres te horen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
16 februari 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Boeterapport van 21 juli 2021.
2.Artikel 9, eerste lid, van de Arbowet.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
4.Uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2737.
5.Uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:999.
6.Bijlage 3 bij het boeterapport.