ECLI:NL:RBDHA:2023:11873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 21/6287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen weigering re-integratietraject

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Leiden om eiser een nieuw re-integratietraject aan te bieden. Het bestreden besluit, dat op 6 september 2021 is genomen, verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. Eiser ontving sinds 22 januari 2014 een bijstandsuitkering op basis van de alleenstaande norm van de Participatiewet. Eiser heeft verschillende re-integratietrajecten doorlopen, maar deze hebben niet geleid tot betaald werk. De rechtbank heeft op 12 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college.

De rechtbank oordeelt dat de mondelinge mededeling van het college dat eiser geen re-integratietraject wordt aangeboden, geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank kan daarom niet inhoudelijk ingaan op de weigering van het college om een nieuw re-integratietraject aan te bieden. Eiser heeft ter zitting zijn onvrede geuit over de gang van zaken, maar de rechtbank kan hier geen oordeel over geven, omdat dit niet het onderwerp van de procedure is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6287

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college

(gemachtigde: O.J. Massalova).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar tegen de weigering van het college om eiser een nieuw re-integratietraject aan te bieden.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 september 2021 is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontving sinds 22 januari 2014 een bijstandsuitkering op basis van de alleenstaande norm van de Participatiewet (Pw). Tussen 2014 en 2019 heeft eiser verschillende re-integratietrajecten doorlopen die niet hebben geleid tot betaald werk. Op 29 maart 2019 hebben consulenten van DZB (het re-integratiebedrijf van de gemeente Leiden) te kennen gegeven dat zij eiser niet naar werk kunnen begeleiden. Zij hebben geadviseerd om eiser vrij te stellen van zijn sollicitatieplicht. Op 28 november 2019 heeft de klantmanager van de afdeling Werk & Inkomen een rapportage opgemaakt, waarin wordt vermeld dat de afdeling Garantiebanen eiser geen traject meer zal aanbieden. In dat rapport is tevens vastgelegd dat eiser mondeling tijdens gesprekken is gezegd dat hij vanuit de gemeente geen begeleiding meer krijgt voor het zoeken naar werk. Eiser heeft hier op 19 juli 2021 bezwaar tegen gemaakt. Het college heeft het bezwaar van eiser in het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat volgens het college geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat hij een aanvraag voor een re-integratietraject heeft gedaan. Hij wil graag weer aan het werk en zou geholpen zijn met een re-integratietraject op zijn vakgebied. De weigering om geen nieuw traject te starten vindt eiser onvoldoende onderbouwd. Eiser vindt dat zijn bezwaar ontvankelijk verklaard dient te worden en wil dat het college hem een re-integratie traject aanbiedt.
Wat oordeelt de rechtbank?
3.1.
De rechtbank dient eerst te beoordelen of de weigering van het college om eiser een re-integratietraject aan te bieden een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit moet beoordeeld worden, omdat op grond van de Awb alleen tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt. Op grond van artikel 1:3 van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de mondelinge mededeling dat hem geen re-integratietraject wordt aangeboden. Dit is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat het niet een schriftelijke beslissing is. Van een met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering een besluit te nemen, zoals bedoeld in artikel 6:2 van de Awb, is evenmin sprake. Verder is van een met een besluit gelijk te stellen handeling zoals bedoeld in artikel 79 van de Pw ook geen sprake. Daarvoor moet het namelijk gaan om een uitvoeringshandeling. De mondelinge mededeling van het college is niet als zodanig aan te merken. [1]
3.3.
Omdat de mondelinge mededeling geen besluit is, heeft het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de weigering tot het (opnieuw) starten van een re-integratietraject komt de rechtbank dan niet meer toe.
3.4
De rechtbank overweegt ten overvloede het volgende. Eiser heeft ter zitting toegelicht waarom hij boos is over de wijze waarop de medewerkers van DZB met hem zijn omgegaan. De rechtbank heeft ter zitting uitgelegd dat zij over de gehele gang van zaken zoals eiser die heeft beschreven geen oordeel kan geven, omdat daar deze procedure niet over gaat. In deze procedure kan namelijk alleen een oordeel worden gegeven over het bestreden besluit. Ter zitting heeft de rechtbank toegezegd dat zij de volgende punten, die voor eiser van groot belang zijn, in de uitspraak zal opnemen:
- Eiser heeft niet opleidingsniveau MBO-2 of 3, maar MBO-4 en propedeuse HBO;
- Eiser heeft benadrukt dat als hij in de toekomst onverhoopt weer aangewezen zal zijn op een bijstandsuitkering, hij in aanmerking moet komen voor een re-integratietraject. De rechtbank heeft hierover ter zitting opgemerkt, dat zij er vertrouwen in heeft dat eiser in staat zal zijn op eigen kracht werk te behouden/te vinden. Het is hem immers gelukt werk te vinden bij ABN Amro en hij heeft inmiddels met succes het certificaat Wft gehaald. Mocht hij in de toekomst toch in de situatie terecht komen dat hij een bijstandsuitkering moet aanvragen, dan zal van verweerder mogen verwacht dat eiser in staat wordt gesteld een re-integratietraject te volgen teneinde hem te ondersteunen op zijn pad richting werk;
- Als eiser klachten indient, dan moet verweerder die klachten in behandeling nemen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2023.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 januari 2021,