ECLI:NL:RBDHA:2023:11872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
22_8157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor uitweg in Westland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een in- en uitrit op een perceel in Westland. Verzoeker, die naast het perceel woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning aan M. Meevers Scholte, omdat hij vreest voor verkeersgevaarlijke situaties en overlast door het gebruik van parkeerplaatsen op het perceel van de vergunninghouder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunning betrekking heeft op het verlagen van de stoep, een relatief eenvoudige ingreep die gemakkelijk kan worden teruggedraaid. De rechter oordeelt dat er geen sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangen van verzoeker en de vergunninghouder afgewogen en geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8157

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 januari 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. W.J. Brakenhoff),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. S.D. van Reenen).

Procesverloop

In het besluit van 8 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan M. Meevers Scholte een omgevingsvergunning verleend voor het maken, hebben of veranderen van een uitweg of het gebruik daarvan veranderen (het aanleggen van een in-/uitrit) op het perceel [adres] [nummer] te [plaats], kadastraal bekend [code] sectie [X] nummer [kadastraal nummer].
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld (SGR 22/7425). Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft bij mail van 29 december 2022 een reactie ingezonden.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Gelet daarop is een voorlopige voorziening in beginsel een tijdelijke maatregel, waardoor wordt voorkomen dat onomkeerbare gevolgen van een bestreden besluit zich voordoen alvorens in de hoofdzaak is beslist of dat besluit in stand kan blijven. De voorzieningenrechter kan daarbij de verwachtingen inzake de uitkomst van de hoofdzaak alsmede het gewicht van de betrokken belangen betrekken. Voorop staat echter dat een spoedeisend belang vereist dat onverwijld een voorziening wordt getroffen. Is dat spoedeisend belang er niet, dan mag van de verzoeker worden verlangd dat hij de uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure afwacht.
4. De omgevingsvergunning die bij het bestreden besluit is gehandhaafd ziet op het maken, hebben of veranderen van een uitweg (het aanleggen van een in- en uitrit) ten behoeve van de woning aan de [adres] [nummer] te [plaats]. Verzoeker woont naast het perceel van vergunninghouder. Hij beschikt tevens over een garage aan de overzijde van de [adres]. Verzoeker stelt dat de in-/uitrit op korte termijn zal worden aangelegd en dat deze ter plaatse tot een onoverzichtelijke en verkeersgevaarlijke situatie zal leiden. Ook vreest hij overlast van het gebruik van de parkeerplaatsen op het perceel van vergunninghouder, onder meer omdat daar volgens hem een oude camper zal worden geparkeerd.
5. Op grond van de door verweerder in het verweerschrift verstrekte informatie, en gezien de inhoud van het dossier, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.
6.
Gelet op de overgelegde gedingstukken gaat de voorzieningenrechter er van uit dat de vergunde in- en uitrit, die toegang geeft tot de parkeerruimte op het perceel van vergunninghouder, wordt gerealiseerd door ter plaatse de stoep te verlagen. Dit betreft een relatief eenvoudige ingreep die gemakkelijk kan worden teruggedraaid indien zou blijken dat de situatie uit een oogpunt van verkeersveiligheid of vanwege overlast en hinder problemen oplevert, zoals verzoeker veronderstelt. Overigens blijkt uit de gedingstukken dat de (aangepaste) in- en uitrit wordt gesitueerd op een afstand van ten minste vijf meter vanaf het dichtst bijgelegen kruispunt, waarmee wordt voldaan aan de Beleidsregels Uitwegenvergunningen Westland 2014 (de beleidsregels). Ook is de aanvraag getoetst aan de regels van de Algemene Plaatselijke Verordening inzake de bruikbaarheid van de weg. Voorshands ziet de voorzieningenrechter geen aanwijzingen dat de door verweerder verrichte toetsing onjuist is.
7. Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van onverwijlde spoed, die tot het treffen van een voorlopige voorziening noopt. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.
griffier voorzieningenrechter
de griffier is verhinderd
om de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.